Uitspraak 200702133/1


Volledige tekst

200702133/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2006 heeft de gemeenteraad van Schinnen het bestemmingsplan "Kom Amstenrade" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2006, kenmerk 2006/56087, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 april 2007.

Verweerder heeft binnen de hem gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek is een schriftelijke uiteenzetting omtrent het beroep ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Schinnen.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

Bij brief van 17 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schinnen (hierna ook: het college) nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.C. van der Meulen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Peeters en C.E. Bongers, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarbij een in het vorige plan bestaande bouwmogelijkheid op zijn perceel [locatie] is geschrapt. Hij voert hiertoe aan dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het in het vorige plan opgenomen bouwvlak is ingevuld door de bestaande woning nu deze woning niet binnen dat bouwvlak is opgericht en het plan niet voorzag in nog een bouwvlak. Nu verweerder heeft ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad in deze, is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd, aldus appellant.

2.2.1. Op 5 februari 1974 is met toepassing van artikel 19 van de WRO de bouwvergunning verleend voor de bestaande woning aan de [locatie]. Op 9 september 1974 is het bestemmingsplan "Heiberg Amstenrade" vastgesteld. Op de plankaart behorend bij dat plan is op het perceel [locatie] een bouwvlak aangegeven met de bestemming "Woondoeleinden (E2)". Op het perceel is geen bestaande bebouwing weergegeven.

2.2.2. Het college van burgemeester en wethouders heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het vorige plan voor het perceel [locatie] opgenomen bouwvlak was bedoeld voor de ten tijde van de vaststelling van dat plan reeds vergunde woning, maar dat het bouwvlak foutief is ingetekend en daarom niet overeenkomt met de vergunde situatie. In het nu voorliggende plan is dit gecorrigeerd en is het bouwvlak in overeenstemming met de feitelijke situering van de bestaande woning ingetekend. In het onderhavige plan is derhalve geen bouwmogelijkheid geschrapt, aldus het college.

2.2.3. Gezien de stukken in het dossier, waaronder de plankaart behorend bij het bestemmingsplan "Heiberg Amstenrade" en de bouwtekening behorend bij de bouwvergunning van 5 februari 1974, is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen instemmen met dit standpunt. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder, door te verwijzen naar het standpunt van de gemeenteraad en daarmee in te stemmen, het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

2.3. Appellant stelt verder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover dat niet voorziet in de mogelijkheid een woning te realiseren op zijn perceel, kadastraal bekend Amstenrade, sectie […], nr. […], naast zijn huidige woning aan [locatie] en er ten onrechte mee heeft ingestemd dat de gemeenteraad zijn zienswijze op dit punt niet als zodanig heeft aangemerkt.

2.3.1. Bij brief van 18 augustus 2005 met als opschrift "verzoek bouwtitel op het perceel […] […] aan de Heiberg te Amstenrade", heeft appellant het college van burgemeester en wethouders verzocht in het ontwerpplan een bouwmogelijkheid op te nemen op zijn perceel sectie […], nr. […]. Bij brief van 21 augustus 2005 heeft het college aan appellant bericht dat zijn brief van 18 augustus 2005 is aangemerkt als een principeverzoek tot het verlenen van medewerking aan de realisatie van een woning op het desbetreffende perceel en dat dit verzoek wordt aangehouden totdat overleg met de provincie heeft plaatsgevonden. Bij brief van 22 augustus 2005, door zowel appellant als het college van burgemeester en wethouders aangemerkt als zienswijze, geeft appellant aan, voor zover hier van belang, bezwaar te hebben tegen de omstandigheid dat het plan niet voorziet in een bouwmogelijkheid op het perceel sectie […], nr. […]. In reactie op deze zienswijze stelt het college dat dit bezwaar is aangemerkt als een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan, waartoe appellant bij brief van 18 augustus 2005 een afzonderlijk verzoek heeft ingediend, en daarom niet als zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan ter beoordeling staat.

2.3.2. Ingevolge artikel 25 van de WRO, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van die wet, dient de gemeenteraad tijdig ingebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WRO, bij de vaststelling van het plan te betrekken. Hieruit volgt dat de gemeenteraad tijdig tegen het ontwerpplan ingebrachte zienswijzen inhoudelijk dient te behandelen. Nu appellant tijdig een zienswijze heeft ingediend, die de gemeenteraad, zoals hiervoor reeds overwogen, ook als zodanig heeft aangemerkt, diende deze bij de vaststelling van het plan inhoudelijk te worden beoordeeld. Door bovengenoemd onderdeel van de zienswijze van appellant buiten behandeling te laten heeft de gemeenteraad het belang van appellant in de procedure van totstandkoming van het voorliggende plan niet dan wel onvoldoende meegewogen. De omstandigheid dat de gemeenteraad het voornemen had dit onderdeel in een ander besluitvormingstraject te beoordelen, brengt hierin geen verandering.

2.4. Gelet hierop is het plan op dit punt vastgesteld in strijd met artikel 25 van de WRO, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van die wet. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend Amstenrade, sectie […], nr. […]. Aangezien hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding goedkeuring te onthouden aan bovengenoemd plandeel.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 19 december 2006, kenmerk 2006/56087, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend Amstenrade, sectie […], nr. […];

III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;

IV. bepaalt dat hetgeen onder III. staat in de plaats treedt van het besluit voor zover dat op dit onderdeel is vernietigd;

V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,73 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

het dient door de provincie Limburg aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Limburg aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007

204-472.