Uitspraak 200702054/1


Volledige tekst

200702054/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder aan appellante lasten onder dwangsom opgelegd wegens het gedeeltelijk zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking hebben van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] en het niet naleven van een aantal voorschriften van de op 10 april 2001 voor die inrichting verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 juni 2006 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 7 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat hij van oordeel is dat het bezwaarschrift van 2 juni 2006 op de voorgeschreven wijze is ingetrokken, zodat hij niet meer gehouden is het besluit van 16 mei 2006 te heroverwegen.

Hiertegen heeft appellante bij brief van 20 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2007, beroep ingesteld.

Bij brief van 24 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door J.S. Verheul, werkzaam bij de Milieudienst Noord-West Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 7 februari 2007 louter een mededeling van feitelijke aard bevat, waartegen geen beroep mogelijk is.

De Afdeling volgt verweerder niet in dit standpunt. De brief van 7 februari 2007 behelst de weigering een beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen. Dat hieraan door verweerder ten grondslag is gelegd dat hij het bezwaar als ingetrokken beschouwt, is in dit verband niet van belang. De in de brief van 7 februari 2007 vervatte weigering een beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen, wordt ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep en bezwaar met een besluit gelijkgesteld, zodat daartegen beroep openstond.

2.2. Appellante stelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte als ingetrokken beschouwt. Volgens appellante is het bezwaar niet ingetrokken, nu de brief van 25 september 2006, waarbij het bezwaar zou zijn ingetrokken, afkomstig is van een werkneemster van appellante, die niet bevoegd was appellante in rechte te vertegenwoordigen. Appellante stelt dat zij ook nimmer de intentie heeft gehad het bezwaar in te trekken.

2.3. Vaststaat dat de betrokken werkneemster niet op grond van de statuten van appellante bevoegd was om appellante te vertegenwoordigen. Dat deze werkneemster gemachtigd was het bezwaar namens appellante in te trekken, is evenmin gebleken. Uit de omstandigheid dat de betrokken werkneemster in het verleden namens appellante met verweerder heeft gecorrespondeerd, mocht verweerder naar het oordeel van de Afdeling niet afleiden dat zij gemachtigd was namens appellante het bezwaarschrift in te trekken. Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het bezwaarschrift van 2 juni 2006 was ondertekend door [gemachtigde], één van de - tot vertegenwoordiging van appellante bevoegde - bestuurders van appellante, en niet door de betrokken werkneemster. Voor zover verweerder van oordeel is dat moet worden aangenomen dat de brief van 25 september 2006 is verstuurd met medeweten en in opdracht van [gemachtigde], overweegt de Afdeling dat de door verweerder in dit verband genoemde omstandigheden onvoldoende zijn om dit oordeel te rechtvaardigen. Voor zover verweerder in dit verband heeft gewezen op uitlatingen van [gemachtigde] van na de brief van 25 september 2006, is de Afdeling, mede gelet op hetgeen hierover ter zitting is verhandeld, van oordeel dat die uitlatingen niet tot de conclusie nopen dat [gemachtigde] vanaf het begin van die brief heeft geweten en met die brief heeft ingestemd.

2.4. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in de brief van 7 februari 2007 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift van 2 juni 2006 door appellante is ingetrokken en hij om die reden niet meer gehouden is het besluit van 16 mei 2006 te heroverwegen. Het beroep is gegrond. De met een besluit gelijk te stellen weigering een beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen, vervat in de brief van 7 februari 2007, komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient alsnog op het bezwaarschrift van appellante te beslissen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt de met een besluit gelijk te stellen weigering een beslissing op het bezwaarschrift van appellante van 2 juni 2006 te nemen, vervat in de brief van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen van 7 februari 2007, kenmerk inr.nr. 3605/BCR/JV nr. 3046/392;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaarschrift van appellante te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente De Ronde Venen aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de gemeente De Ronde Venen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007

462.