Uitspraak 200701839/1


Volledige tekst

200701839/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2007 heeft verweerder aan appellante een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 februari 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2007, beroep ingesteld.

Bij brief van 13 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.M. van Mierlo. juridisch adviseur en ir. J.P.J. Oostdijk, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. A.A. Sulter en H.T.M. Veldkamp, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.

2.2. Appellante voert aan dat verweerder er ten onrechte niet op heeft gewezen dat in de considerans van het bestreden besluit op twee plaatsen het tekstgedeelte "vanwege het veroorzaken van ontoelaatbare geluidhinder" is toegevoegd ten opzichte van het ontwerpbesluit.

2.2.1. Deze beroepsgrond is gericht tegen de in het bestreden besluit opgenomen overwegingen. De overwegingen dienen ter motivering van het besluit, maar roepen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven. Deze overwegingen zijn als zodanig niet voor beroep vatbaar. Het daartegen ingestelde beroep is ongegrond.

2.3. Appellante betoogt dat verweerder de vergunning ten onrechte heeft geweigerd voor het rijden van twee eigen vrachtwagens via de in- en uitrit in de periode tussen 06.00 en 07.00 uur. Hiertoe voert zij aan dat ten aanzien van deze vrachtwagenbewegingen rechten kunnen worden ontleend aan de op 26 juni 1997 krachtens de Wet milieubeheer aan de inrichting verleende oprichtingsvergunning (hierna: de onderliggende vergunning). Daarnaast doet appellante een beroep op de bepaling in paragraaf 3.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) omtrent de ontheffingsmogelijkheid van de grenswaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode.

2.3.1. Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer, kan het bevoegd gezag bij - zoals hier - de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder ontleende aan de al eerder verleende vergunningen niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2.

2.3.2. De aanvraag die ten grondslag ligt aan de onderliggende vergunning heeft onder meer betrekking op de volgende verkeersbewegingen: vier vrachtwagens per week gedurende de nachtperiode en een bedrijfswagen die gedurende de nachtperiode 48 minuten in bedrijf is. De onderliggende vergunning is overeenkomstig de aanvraag verleend. Daarbij is in vergunningvoorschrift 6.1.2 - voor zover hier van belang - bepaald dat gedurende de nachtperiode het maximale geluidniveau bij de woningen Koestraat 20 en 22 niet meer mag bedragen dan 55 dB(A).

2.3.3. Uit de stukken blijkt dat de bij het bestreden besluit geweigerde nachtelijke vrachtwagenbewegingen een geluidniveau bij de woningen Koestraat 20 en 22 veroorzaken van respectievelijk 64 dB(A) en 62 dB(A). De onderliggende vergunning stond, gelet op de overschrijding van de in vergunningvoorschrift 6.1.2 opgenomen geluidnorm, dergelijke vrachtwagenbewegingen niet toe. Appellante kan in zoverre geen rechten ontlenen aan de onderliggende vergunning. Verweerder heeft met het weigeren van de vergunning voor de vrachtwagenbewegingen dan ook niet in strijd met artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer rechten die appellante ontleende aan eerder verleende vergunning gewijzigd.

2.3.4. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geluidhinder de Handreiking tot uitgangspunt genomen. In paragraaf 3.2 van de Handreiking is bepaald dat ten aanzien van het maximale geluidniveau voor de nachtperiode (23.00 uur - 07.00 uur) een grenswaarde geldt van 60 dB(A) en dat er ten aanzien van deze grenswaarde een ontheffingsmogelijkheid bestaat tot 65 dB(A). Voor het toepassen van deze ontheffingsmogelijkheid wordt in de Handreiking het voorbeeld genoemd van een situatie waarin, naast een aantal andere vereisten, sprake is van een reeds vergunde activiteit.

De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruik maken van de ontheffingsmogelijkheid uit de Handreiking, nu uit overweging 2.3.2 blijkt dat er ten aanzien van de nachtelijke vrachtwagenbewegingen geen rechten kunnen worden ontleend aan de onderliggende vergunning. Het betoog van appellante dat de nachtelijke vrachtwagenbewegingen noodzakelijk zijn voor een normale exploitatie van de inrichting kan hieraan - wat daarvan ook zij - niet afdoen. Nu niet wordt voldaan aan de ten aanzien van het maximale geluidniveau voor de nachtperiode geldende grenswaarde van 60 dB(A), heeft verweerder de vergunning terecht gedeeltelijk geweigerd.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007

262-493.