Uitspraak 200701980/1


Volledige tekst

Raad vanState 200701980/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Minister van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1177 van de rechtbank Roermond van 8 februari 2007 in het geding tussen: wonend te en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. * 200701980/1 2 5 september 2007 1. Procesverloop Bij besluit van 1 5 november 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van (hierna: de vreemdeling) om verlening van het Nederlanderschap afgewezen. Bij besluit van 18 mei 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 25 april 2007 heeft de vreemdeling van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, is verschenen. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het wettelijk kader, zoals van toepassing ten tijde hier van belang, luidt als volgt: Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), voor zover van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets, voor zover van belang, beschikt een verzoeker over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse samenleving kan * 200701980/1 3 5 september 2007 functioneren. Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, wordt aan de hand van een door de minister op te stellen naturalisatietoets vastgesteld of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid. Ingevolge het derde lid omvat de toets van de kennis van de taal een onderzoek naar: a. spreekvaardigheid; b. luistervaardigheid; c. schrijfvaardigheid; en d. leesvaardigheid. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, is van het afleggen van een naturalisatietoets vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat hij in het bezit is van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, met daarop de aantekening dat het niveau van artikel 11, eerste lid, onder a of b, van die wet is behaald. Ingevolge artikel 4 is de verzoeker die kan aantonen door een belemmering niet in staat te zijn een of meer van de toetsonderdelen, genoemd in artikel 2, derde lid, en het toetsonderdeel staatsinrichting en maatschappij af te leggen, ontheven van de verplichting om het desbetreffende toetsonderdeel af te leggen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt de verzoeker, indien hij de naturalisatietoets met goed gevolg heeft afgelegd, een certificaat uitgereikt. Op het certificaat worden de onderdelen vermeld, die door de verzoeker met goed gevolg zijn afgelegd. Bij ministeriele regeling wordt voor het certificaat een model vastgesteld. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap legt de verzoeker bij zijn verzoek het in artikel 5 van het Besluit naturalisatietoets bedoelde certificaat over, tenzij hij voor vrijstelling of gehele ontheffing in aanmerking komt. 2.2. De toelichting bij artikel 4 van het Besluit naturalisatietoets, voor zover van belang, vermeldt dat verzoekers die kunnen aantonen, bijvoorbeeld door middel van een verklaring van een huisarts, medisch specialist of andere deskundige, dat zij een zodanig ernstige lichamelijke of geestelijke belemmering hebben, dat zij de naturalisatietoets of een gedeelte daarvan niet kunnen afleggen, geheel of gedeeltelijk zijn ontheven van de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. De aard en de ernst van de belemmering moeten zodanig zijn, dat het afleggen van een naturalisatietoets of een gedeelte daarvan, feitelijk en blijvend onmogelijk is. 2.3. Volgens de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding), voor zover van belang, wordt het afleggen van een naturalisatietoets of een gedeelte daarvan feitelijk en blijvend onmogelijk geacht, indien te verwachten is dat betrokkene wegens een lichamelijke en/of geestelijke belemmering niet binnen vijf jaar op reguliere wijze de toets kan afleggen. Om voor gehele of gedeeltelijke ontheffing in aanmerking te komen dient betrokkene onder meer de belemmering aan te tonen door middel van 200701980/1 4 5 september 2007 het overleggen van een of meer verklaringen van een arts of deskundige. Ten behoeve van de arts of deskundige is model 2.27 (Modelverklaring ten behoeve van de arts/deskundige in het kader van de ontheffing van de naturalisatietoets) beschikbaar met daarin de punten die in de op te maken verklaring van belang zijn. Verklaringen, opgemaakt anders dan conform dit model, dan wel onvolledig ingevuld, worden niet geaccepteerd, aldus de Handleiding. In het informatieblad voor de arts of deskundige bij model 2.27 is vermeld dat deze wordt verzocht duidelijk aan te geven op grond van welke belemmering(en) betrokkene naar alle waarschijnlijkheid niet binnen vijf jaar in staat zal zijn de volledige toets af te leggen dan wel welk onderdeel of welke onderdelen hij/zij niet zal kunnen afleggen. 2.4. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft het verzoek afgewezen, omdat de vreemdeling niet als ingeburgerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Aan dit standpunt is in het besluit van 18 mei 2006, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de door de vreemdeling overgelegde modelverklaring 2.27 van 2 september 2005 van psychiater Van Lier onvoldoende is voor verlening van ontheffing van de verplichting tot het afleggen van een naturalisatietoets, aangezien in die verklaring de woorden "binnen vijf jaar" in de passage "Wegens de onderstaand(e) vermelde lichamelijke en/of geestelijke belemmering(en) is de verwachting gerechtvaardigd dat (...) naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zal zijn om binnen vijf jaar af te leggen het onderdeel/de onderdelen..." zijn doorgehaald. 2.5. De minister klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - het standpunt dat de verklaring van 2 september 2005, wegens de doorhaling van de woorden "binnen vijf jaar", niet kan bijdragen aan de inwilliging van het ontheffingsverzoek, getuigt van een te restrictieve uitleg van de invulling van die verklaring en dat het op de weg van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had gelegen de vreemdeling in de gelegenheid te stellen door overlegging van nadere medische bescheiden te onderbouwen dat de problematische gezinssituatie, die de oorzaak is van zijn psychische overbelasting, langer dan vijf jaar zal gaan duren. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank volgens de minister miskend dat mag worden verlangd dat een model-verklaring als hier aan de orde op de juiste wijze wordt ingevuld en dat, indien dit niet is geschied, aan die verklaring mag worden voorbijgegaan. 2.5.1. Uit model 2.27 en de toelichting op het bijbehorende informatieblad blijkt dat die verklaring onder meer is bedoeld om antwoord te krijgen op de vraag of de vreemdeling naar verwachting niet binnen vijf jaar in staat zal zijn de naturalisatietoets geheel of gedeeltelijk af te leggen. De minister betoogt terecht dat, aangezien de woorden "binnen vijf jaar" zijn doorgehaald, de verklaring van 2 september 2005 niet anders kan worden gelezen dan dat geen verwachting wordt uitgesproken over de termijn gedurende welke de vreemdeling naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zal zijn de naturalisatietoets af te leggen en dat, gelet op de brief van 200701980/1 5 5 september 2007 29 augustus 2005 van de vreemdeling en zijn gezin aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst alsmede de omstandigheid dat in de verklaring wordt gewezen op de gezinssituatie van dat moment, de psychiater zich heeft beperkt tot een beoordeling van de bij de vreemdeling bestaande belemmeringen ten tijde van het invullen van de verklaring. Gelet op het in de Handleiding neergelegde beleid, heeft de destijds verantwoordelijke minister die verklaring terecht ontoereikend geacht voor een geslaagd beroep op artikel 4 van het Besluit naturalisatietoets en bestond geen aanleiding de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn beroep op ontheffing van de verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets met nadere medische stukken te onderbouwen, te minder nu de vreemdeling gedurende de procedure voldoende mogelijkheden zijn geboden om de voor ontheffing benodigde documenten over te leggen. Het betoog slaagt. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt. Aan de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden gericht tegen het standpunt dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor vrijstelling als bedoeld in artikel 3 van het Besluit naturalisatietoets, komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. De Afdeling zal het inleidend beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 200701980/1 6 5 september 2007 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 februari 2007 in zaak no. AWB 06/1177; III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Prins Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 363. Verzonden: 5 september 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak Ministerie van jusuue iiai tuyy Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) AANTEKENEN 2 Postadres: Unit 191. NaturaEsatie Rijswijk, postbus 3015,2280 GA Rijswijk Bezoekadres Sir Winston ChurchiNaan 293 Aan de heer! 2283 DC Rijswijk ZH d.tv. mw. mr. K.L.W.. Bmmmans ChurchiHhofToren3 Postbus 3328 Infolijn 0900-1234561 (EUR 0,10 p.m.) 5902 RH VENLO (werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur) Fax (070)3703431 AANTEKENEN lntemetwww.ind.nl Dossiernummer: 9704-02-2011 Unit Naturalisatie Rijswijk iND-informatiefijn 0900-123 45 61 Datum 18 mei 2006 Dossiernummer 9704-02-2011 Uw kenmerk Mer05124bezwl Betreft Bezwaarschrift naturalisatie Geachte heer Naar aanleiding van het namens u door uw raadsvrouw ingediende bezwaarschrift van 30 november 2005, gericht tegen afwijzing d.d. 15 november 2005 van uw verzoek om naturalisatie van 12 november 2004, deel ik u het volgende mee. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen belanghebbenden in verband met het bezwaarschrift in de gelegenheid te worden gesteld zich te doen horen. Op 28 maart 2006 bent u verschenen voor de hoorcommissie en bent u in de gelegenheid gesteld uw bezwaarschrift nader toe te lichten. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt dat als hier ingelast en herhaald moet worden beschouwd. De ter zitting van de hoorcommissie en in het bezwaarschrift aangevoerde feiten en omstandigheden en een door mij nader ingesteld onderzoek geven mij evenwel geen aanleiding om mijn beslissing van 15 november 2005 te herzien. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie zijn de bepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) van toepassing. Een van de voorwaarden voor naturalisatie is dat de verzoeker als ingeburgerd kan worden beschouwd in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving in de zin van artikel 8 lid 1 onder d RWN. Uit de toelichting op artikel 7 en artikel 8, eerste lid onder d RWN, zoals neergelegd in de Handleiding en inhoudende het ter zake gevoerde beleid, blijkt dat van de aanvrager ter beoordeling van de vraag of de aanvrager in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd onder meer kan worden verlangd dat hij een Certificaat Naturalisatietoets overlegt, tenzij hij behoort tot een van de categorieen vrijgestelde personen in de zin van artikel 3, eerste lid, Besluit Naturalisatietoets (hierna: BNT) of hij in aanmerking komt voor ontheffing van de naturalisatietoets (art. 4 BNT). In de Handleiding staat toegelicht welke categorieen personen worden vrijgesteld en welk document als bewijs dient te worden overgelegd (Handleiding, toelichting op art. 8, lid 1 onder d, C.4 - p. 21 /22). 4079 0010-09 Basispapier Justitie Bij de indiening van uw verzoek om naturalisatie heeft de burgemeester van uw woonplaats u verzocht een Certificaat Naturalisatietoets te overleggen dan wel middels documenten aan te tonen dat u behoort tot een van de categorieen personen die is vrijgesteld van de naturalisatietoets. Deze documenten zijn noodzakelijk voor de beoordeling van uw verzoek om naturalisatie ingevolge artikel 4:2 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten tijde van uw verzoek om naturalisatie heeft u een beroep gedaan op een van de mogelijkheden tot vrijstelling van de naturalisatietoets. In dit verband heeft u bij de gemeente een tweetal certificaten van Gilde Opleidingen overgelegd. Uit de certificaten blijkt dat u in het cursusjaar 2003-2004 heeft deelgenomen aan de M.O. Profieltoets met de behaalde score 6.0 (60%), daarnaast blijkt dat u heeft deelgenomen aan de NIVOR-NT2 toetsen en voor spreken niveau 2 heeft behaald en voor de onderdelen schrijven, luisteren en lezen op weg bent naar niveau 3. Vervolgens heeft u, omdat voornoemde stukken geen recht geven op vrijstelling van de naturalisatietoets, een profieltoets afgelegd om het inburgeringsprogramma af te sluiten waarmee u in maart 2004 gestart bent. Op grond van deze profieltoets is een Certificaat Inburgering afgegeven. Hieruit blijkt dat u voor de onderdelen lezen en luisteren niveau 2 heeft behaald en voor de onderdelen schrijven en spreken f niveau 1. Om voor vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets in aanmerking te komen dient u een Certificaat inburgering in het kader van de Wet ) Inburgering Nieuwkomers (WIN) te overleggen met daarop de exacte vermelding dat minimaal niveau 2 voor NT-2 is behaald. Daarnaast dient u de verklaring van het ROC te overleggen op grond waarvan het niveau voor NT-2 op het certificaat is ingevuld. Uit het door u overgelegde Certificaat inburgering blijkt dat u voor de onderdelen schrijven en spreken niveau 1 behaald, op grond hiervan komt u niet in aanmerking voor vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets. Zoals reeds is overwogen, geven de door u overgelegde stukken evenwel geen recht op vrijstelling voor het afleggen van de naturalisatietoets. Voorts heeft u evenmin een Certificaat Naturalisatietoets overgelegd. Gelet hierop is uw verzoek om naturalisatie bij beslissing van 15 november 2005 dan ook afgewezen. In het bezwaarschrift en ter zitting heeft u aangevoerd dat u weldegelijk als ingeburgerd kan worden beschouwd in de Nederlandse samenleving. U bent van mening dat de resultaten die u heeft behaald bij het afleggen van de Profieltoets ter afsluiting van het inburgerinsprogramma hiervoor niet alleen bepalend kunnen zijn, de Profieltoets is immers een momentopname. U heeft via de Gilde Opleidingen allerlei cursussen heeft gevolgd waaruit blijkt dat weldegelijk beschikt over kennis van de Nederlandse taal op minimaal niveau 2 voor NT-2 alsmede kennis van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij. 1 Voornoemde omstandigheden kunnen niet tot het oordeel leiden dat u als voldoende ingeburgerd kan worden beschouwd in de zin van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Immers, zoals reeds hierboven is vermeld, staan de vrijsteliingsgronden limitatief genoemd in artikel 3, eerste lid BNT. U behoort -hoe spijtig ook- niet tot een van de beschreven categorieen van vrijgestelde personen. Of u in voldoende mate bent ingeburgerd in de Nederlandse samenleving dient te worden bepaald aan de hand van de naturalisatietoets. Vast staat dat u niet in het bezit bent van een Certificaat naturalisatietoets. Dat u in het bezit bent van een Certificaat Inburgering, waarvoor u niet voor alle onderdelen het vereiste niveau 2 heeft behaald, doet hier niet aan af. Voorts kan een verzoeker in sommige gevallen in aanmerking komen voor ontheffing of gedeeltelijke ontheffing van de naturalisatietoets. Ingevolge artikel 4 Besluit naturalisatietoets, is een verzoeker die wegens lichamelijke en/of geestelijke belemmering of wegens ongeletterdheid niet in staat is de naturalisatietoets af te leggen, hiervan ontheven. De lichamelijke en/of geestelijke belemmering moet het betrokkene feitelijk en blijvend onmogelijk maken de naturalisatietoets af te leggen. In dat kader wordt ervan uitgegaan dat indien te verwachten is dat betrokkene wegens een lichamelijke en/of een geestelijke'belemmering niet binnen vijfjaar op 4079 0010-09 Basispapier reguliere wijze de toets kan afleggen, reden tot ontheffing bestaat. De ontheffingsgronden staan vermeld in de toelichting bij artikel 4 van het Besluit Naturausatietoets. Indien de verzoeker een ernstige lichamelijke en/of geestelijke belemmering heeft, is hij ontheven van de naturausatietoets of een of meer onderdelen daarvan. Betrokkene dient zelf door middel van een of meer verklaringen aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor gehele of gedeeltelijke ontheffing. Allereerst dient een verzoeker zelf te verklaren dat hij niet in staat is de volledige naturalisatietoets te doen, dan wel dat hij slechts een of meer onderdelen niet kan doen. Voor deze verklaring is het model 2.26 (Beroep op ontheffing naturalisatietoets) beschikbaar. De verzoeker dient dit model in te vullen en te ondertekenen. Voorts dient de verzoeker de belemmering aan te tonen door middel van het overleggen van een of meer verklaringen van een arts of deskundige. Ten behoeve van de arts of deskundige is model 2.27 (Modelverklaring ten behoeve van arts en/of deskundige in het kader van de ontheffing van de naturalisatietoets) beschikbaar met daarin de punten die in de op te maken verklaring van belang zijn. De verklaring wordt opgemaakt door de modelverklaring in te vullen. Verklaringen, opgemaakt anders dan conform dit model, dan wel onvolledig ingevuld, worden niet geaccepteerd. Om in zo'n geval de garantie te hebben dat het model inderdaad is ingevuld door de arts of deskundige, hecht deze een korte verklaring dienaangaande op zijn eigen brief- of receptpapier aan de ingevulde verklaring, voorzien van zijn stempel en zijn paraaf. U doet een beroep op gehele ontheffing van het afleggen van de naturalisatietoets. Hiertoe voert u aan dat u ontheven dient te worden, omdat u in verband met psychische overbelasting door uw gezinssituatie niet in staat bent de naturalisatietoets succesvol af te sluiten. U zal zich hiervoor extra moeten inspannen en concentreren, hetgeen momenteel niet mogelijk is vanwege de genoemde psychische overbelasting. Deze psychische overbelasting vloeit voort uit uw verslechterende problematische gezinssituatie. Uw zoon heeft een cognitieve en motorische ontwikkelingsachterstand en laat thuis in toenemende mate erg moeilijk gedrag zien. Uw zoon heeft veel zorg en hulp nodig van u en uw echtgenote. Daarbij is tevens van belang dat uw echtgenote een psychiatrische stoornis heeft. Zij kan de situatie thuis nauwelijks meer aan, waardoor u genoodzaakt bent de zorg van uw oudste zoon voor uw rekening te nemen. Daarnaast kampt u zelf met lichamelijke klachten, waarvoor u onderzoek in het ziekenhuis dient te ondergaan. Uw situatie is zodanig dat u het niet kan opbrengen en dat het ook niet van u gevergd kan worden dat u zich opnieuw gaat toeleggen op het volgen van cursussen teneinde aan te tonen dat u voldoende bent ingeburgerd. Ter ondersteuning van u beroep op ontheffing heeft u de volgende documenten overgelegd: een "hulpverleningsplan" van het CMJHV Tandem betreffende uw zoon, een "verslag van de discipline" van het CMJHV Tandem betreffende uw zoon een verslag van net psychodiagnostisch onderzoek van Hoensbroeck Audiologisch centrum d.d. 27 mei 2004 betreffende uw zoon i een verklaring d.d. 22 november 2005 van de orthopedagoog/psycholoog, drs. F. Meulenbroeks, van het Kinderdagcentrum te betreffende uw zoon een bijlage bij de indicatie-aanvraag van november 2005 van MEE ten behoeve van uw zoon. een medisch onderzoekverslag van de UWV d.d. 4 februari 2004 betreffende uw echtgenote een doorverwijzing van uw huisarts R.L.M. Korthals naar een medisch specialist d.d. 31 mei 2004; een brief van uw internist de heer H.M.J.M. Verhoeven aan uw huisarts de heer R.L.M. Korthals d.d. 2 augustus 2004; een brief van de afdeling Endoscopie van het academisch ziekenhuis Maastricht waarin uw afspraak op 13 december 2005 wordt bevestigd. 4079 0010-09 Basispspier Voorts heeft u een model 2.26 ingevuld en ondertekend. Op het formulier heeft u aangegeven dat u wegens een tijdelijke geestelijke belemmering een beroep doet op ontheffing voor alle onderdelen van de naturalisatietoets. Daarbij moet, gelet op het feit dat de dagtekening op het formulier ontbreekt, in overweging worden genomen dat het model niet volledig is ingevuld. Daarnaast heeft u, buiten de hierboven genoemde documenten, een verklaring van uw arts/deskundige overgelegd (model 2.27). Uw psychiater, dr. J.J.G.M. van Lier, verklaart dat er in uw geval sprake is van psychische overbelasting in verband met de gezinssituatie op dit moment. Voorts verklaart uw deskundige dat zolang de situatie in uw gezin niet verbetert, u niet in staat zal zijn de naturalisatietoets succesvol af te sluiten. Met het ondertekenen van de verklaring wordt door een deskundige aangegeven dat "wegens de onderstaande vermelde lichamelijke en/of geestelijke belemmering(en) de verwachting gerechtvaardigd is dat iemand naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zal zijn om binnen vijfjaar de volgende onderdelen van de naturalisatietoets af te leggen". Echter, in uw geval heeft uw deskundige in de verklaring de woorden "binnen vijfjaar" doorgehaald. Zoals reeds hierboven uiteengezet, dienen belemmeringen waardoor iemand niet in staat is de naturalisatietoets af te leggen, aangetoond te worden door middel van het overleggen van een of meer verklaringen van een arts of deskundige. Deze verklaring wordt opgemaakt door middel van het invullen van modelverklaring 2.27. Verklaringen, opgemaakt anders dan conform dit model, dan wel onvolledig ingevuld, worden niet geaccepteerd. Aangezien er in het door u overgelegde model 2.27 wijzigingen zijn aangebracht kan de door u overgelegde verklaring niet als officieel worden beschouwd en wordt deze derhalve niet geaccepteerd. Immers, de woorden 'binnen vijfjaar' zijn door uw behandelend psychiater doorgehaald. Gelet hierop wordt overwogen dat u niet middels een officiele verklaring van een arts en/of deskundige (het model 2.27) heeft aangetoond dat de verwachting gerechtvaardigd is dat u wegens lichamelijke en/of geestelijke belemmeringen naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zal zijn om binnen vijfjaar de Naturalisatietoets af te leggen. Gelet op het vorenstaande kan het beroep van betrokkene op ontheffing van de naturalisatietoets niet slagen. Gelet op het voorgaande voldoet betrokkene niet aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder d RWN. Voor zover u een beroep doet op artikel 10 RWN dan wordt het volgende overwogen. Artikel 10 RWN is een hardheidsclausule. Het artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer niet aan bepaalde voorwaarden is voldaan (artikel 8 lid 1 onder a, eend, artikel 9 lid 1 onder c RWN en de termijn genoemd in artikel 11 lid 3,4 en 5). Die voorwaarde luidt dat er sprake moet zijn van een "bijzonder geval". In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het Koninklijk Besluit wordt niet genomen voordat de Raad van State is gehoord. In casu moet het hier gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. Veralgemenisering ligt dus niet in de rede. U heeft daartoe de volgende omstandigheden naar voren gebracht. U wilt heel graag de Nederlandse taal leren, maar het is voor u op dit moment onmogelijk vanwege uw problematische thuissituatie en psychische overbelasting die hieruit voortvloeit. U bent echter goed ingeburgerd in de Nederlandse samenleving; u kunt alle dagelijkse zaken regelen zonder tolk en daarnaast bent u gehuwd met een Nederlandse vrouw, met wie u enkel in het Nederlands kan communiceren. Wanneer u in het bezit wordt gesteld van de Nederlandse nationaliteit, is dit in het belang voor uw gezin. Deze omstandigheden nopen echter niet tot toepassing van artikel 10 RWN. Hierbij wordt overwogen dat artikel 10 RWN is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, waarin aiwijking van de wettelijke vereisten wordt gevorderd door een gewichtig Nederlands belang. In het geval van betrokkene is hiervan naar mijn oordeel dan ook geen 1079 0010-09 Basispapier Justitie sprake. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat in de naturalisatieprocedure beoordeeld moet worden of iemand voldoet aan alle voorwaarden voor de verlening van het Nederlanderschap en niet of iemand hinder ondervindt doordat aan hem het Nederlanderschap niet verleend wordt. Niet valt in te zien waarom betrokkene nu reeds, en niet eerst wanneer hij aan alle voorwaarden van artikel 8 RWN voldoet, in aanmerking zou moeten komen voor verlening van het Nederlanderschap. De inhoud van het dossier heb ik in mijn beslissing betrokken. Gelet op het voorgaande voldoet u niet aan het ter zake gevoerde beleid. Er is dan ook geen aanleiding om mijn beslissing van 15 november 2005 te herzien. Ik acht het bezwaarschrift dan ook ongegrond en handhaaf mijn beslissing tot afwijzing van uw verzoek om naturalisatie. Indien u het niet eens bent met mijn beslissing, kunt u hiertegen beroep instellen bij de Rechtbank Roermond, Sector Bestuursrecht, Postbus 950,6040 AZ te Roermond. Uw beroepschrift moet binnen zes weken na verzending van deze beslissing bij de rechtbank ontvangen zijn. U moet een afschrift van deze brief bijvoegen bij uw beroepschrift. Voor de behandeling van het beroepschrift is griffierecht verschuldigd. Hoogachtend, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, namens deze, het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), namens deze, J.J. van der Pol senior medewerker 4079 0010-09 Basispapier RECHTBANK ROERMOND enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr. ; 06 /1177 RWNL K1 Inzake : wonende te , eiser, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, namens de Minister, het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, gevestigd te Rijswijk, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 18 mei 2006, kenmerk: 9704-02-2011. Datum van behandeling ter zitting: 24 januari 2007. I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 18 mei 2006 heeft verweerder het namens eiser gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 november 2005 waarbij het verzoek van eiser om hem tot Nederlander te naturaliseren is afgewezen, ongegrond verklaard. Tegen die beslissing op bezwaar van 18 mei 2006 is door de gemachtigde van eiser, mr. K.L.W. Brummans, advocaat te Venlo, bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 januari 2007, waar eiser is verschenen bijgestaan door mr. J. Kerouache, namens mr. K.L.W. Brummans, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door E.G.M. Gobel. II. OVERWEGINGEN Eiser, geboren op te Egypte, en in het bezit van de Egyptische nationaliteit, heeft op 12 november 2004 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend bij verweerder. In zijn besluit van 15 november 2005 tot afwijzing van dit verzoek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan het in artikel 8, eerste lid, Procedurenum'mer: AWB 06 /1177 RWNL 2 aanhef en onder d, van Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) gestelde inburgeringsvereiste, omdat hij geen Certificaat Naturalisatietoets heeft overgelegd. De door eiser overgelegde medische verklaring heeft verweerder niet tot de conclusie gebracht dat eiser voor (gedeeltelijke) ontheffing van deze toets in aanmerking komt. Evenmin is er volgens verweerder reden aan te nemen dat er sprake is van een bijzonder geval. In bezwaar heeft eiser zich primair op het standpunt gesteld dat hij als ingeburgerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd. Daarvoor is volgens eiser niet uitsluitend de door verweerder gehanteerd maatstaf in de vorm van het behalen van een naturalisatietoets bepalend. Eiser heeft via de Gilde Opleidingen allerlei cursussen gevolgd waaruit blijkt dat hij beschikt over kennis van de Nederlandse taal op minimaal niveau 2 voor NT2, alsmede over kennis van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij. Bovendien communiceert hij met zijn Nederlandse vrouw en kinderen uitsluitend in de Nederlandse taal. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat hij voor ontheffing van (onderdelen) van de naturalisatietoets in aanmerking komt. Door lichamelijke klachten en psychische overbelasting die samenhangt met de problematische gezinssituatie is eiser niet in staat de naturalisatietoets succesvol af te sluiten. De door eiser aangevoerde bezwaargronden hebben verweerder niet tot een ander standpunt gebracht. In het thans bestreden besluit heeft verweerder opnieuw gesteld dat eiser niet voldoet aan het terzake gevoerde beleid. Uit het door eiser overgelegde Certificaat inburgering blijkt dat eiser voor de onderdelen schrijven en spreken niveau 1 heeft behaald, hetgeen onvoldoende is om op grond van artikel 3, eerste lid van het Besluit Naturalisatietoets (BNT), voor vrijstelling in aanmerking te komen. Voor ontheffing van de naturalisatietoets komt eiser op grond van artikel 4 van het BNT evenmin in aanmerking aangezien psychiater dr. J.J.G.M. van Lier, bij wie eiser in behandeling is, op de daarvoor bestemde verklaring de woorden "binnen vijfjaar" heeft doorgehaald. Verweerder wenst geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule, vervat in artikel 10 van de RWN, omdat dit artikel in de visie van verweerder is bedoeld voor gevallen waarin een gewichtig Nederlands belang aan de orde is. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet), zoals deze luidt met ingang van 1 april 2003 en voor zover thans van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het van 15 april 2002 (Stb. 2002,197) voorzover thans van belang, beschikt een verzoeker over voldoende kennis van de taal, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Procedurenumfner: AWB 06/1177 RWNL 3 aanhef en onder d, van de Rijkswet, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse samenleving kan functioneren. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt aan de hand van een door de minister op te stellen naturalisatietoets vastgesteld of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, is van het afleggen van een naturalisatietoets vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat hij beschikt over een certificaat, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers (hierna: de WIN), met daarop de aantekening dat het niveau van artikel 11, eerste lid, onder a of b, van die wet is behaald. Ingevolge het tweede lid legt de verzoeker bij een certificaat als bedoeld in het eerste lid, onder d, de verklaring over van het Regionaal Opleidingscentrum (hierna: (' het ROC), op grond waarvan het certificaat is afgegeven. Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt de verzoeker, indien hij de naturalisatietoets met goed gevolg heeft afgelegd, een certificaat uitgereikt. Op het certificaat worden de onderdelen vermeld, die door de verzoeker met goed gevolg zijn afgelegd. Bij ministeriele regeling wordt voor het certificaat een model vastgesteld. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIN worden de resultaten van de toets, als bedoeld in artikel 10 van die wet, gemeten naar twee niveaus, waarbij het ene tenminste aangeeft dat de deelnemer in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op een wijze, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet. Ingevolge het tweede lid worden bij regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nadere regels gesteld over de in het eerste lid bedoelde niveaus. De Regeling vaststelling inhoud en niveaus inburgeringtoets nieuwkomers van 10 juli 1998 (Uitleg 1998, 17b) strekt ter uitvoering van die bepaling. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van die regeling is het niveau, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de WIN dat van de eindtermen Nederlands als Tweede Taal, Referentiekader niveau 2 voorde onderdelen luisteren, spreken, lezen en schrijven. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap van 15 april 2002 (Stb. 2002, 231) legt de verzoeker bij zijn verzoek het in artikel 5 van het Besluit bedoelde certificaat over, tenzij hij voor vrijstelling of gehele ontheffing in aanmerking komt. Gelet op voormelde regelgeving concludeert de rechtbank dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten dat de door eiser overgelegde stukken geen recht geven op vrijstelling van de naturalisatietoets. Zoals door eiser ter zitting is bevestigd is door hem geen Certificaat Naturalisatietoets overgelegd zodat hij evenmin op die grond voor vrijstelling in aanmerking kwam. Ten aanzien van eisers stelling dat hij voor gehele of gedeeltelijke ontheffing in . Procedurenum'mer: AWB 06/1177 RWNL 4 aanmerking moet worden gebracht overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de handleiding voor de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Tussentijds bericht Nationaliteiten 2004/5, op het standpunt dat eiser zelf door een of meer verklaringen moet aantonen dat hij voor gehele of gedeeltelijke ontheffing in aanmerking komt. Voor deze verklaring is een model beschikbaar. Op de daarvoor bestemde modelverklaring 2.27, die zich bij de gedingstukken bevind, heeft behandelend psychiater van Lier aangegeven dat eiser op dit moment wordt belemmerd door psychische overbelasting in verband met de gezinssituatie. Verder heeft de psychiater daarin vermeld dat zolang deze situatie niet verbetert eiser niet in staat zal zijn de naturalisatietoets succesvol af te sluiten. Gelet op het feit dat alleen eiser bij betreffende psychiater in behandeling is, en niet de overige gezinsleden, acht de rechtbank aannemelijk dat deze psychiater niet kan bepalen hoe lang de gezinssituatie, die de reden is van eisers psychische overbelasting, zal voortduren. Hiervoor ziet de rechtbank tevens aanknopingspunten in de doorhaling van de woorden "binnen vijfjaar" in het zinsdeel "naar alle waarschijnlijkheid niet in staat za! zijn om binnen vijfjaar af te leggen het onderdeel/ de onderdelen" en in het feit dat alle onderdelen zijn aangekruist en tevens zijn doorgehaald. Verweerders uitleg dat daardoor de verklaring ongeldig is en niet kan bijdragen aan de inwilligen van een ontheffingsverzoek acht te rechtbank in dit geval te restrictief. Mede gelet op het feit dat verweerder bekend is met de problematiek van eisers echtgenote, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, had het op de weg van verweerder gelegen eiser in de gelegenheid te stellen, door overlegging van nadere medische bescheiden, te onderbouwen dat de problematische gezinssituatie naar verwachting langer dan vijf jaar zal gaan duren. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiser voor gegrond moet worden gehouden en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voorde in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Procedurenurhmer: AWB 06 /1177 RWNL 5 III. BESLISSING De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op ˆ 644,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Staat der Nederlanden; bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ˆ 141,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. M.J.H, van den Hombergh als griffier en in het openbaar uitgesproken op: r 8 FEB 2007 Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: r 8 FLB m Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd. Vi!. MM. /(](]/ M.'^Ji INu lokatie Kijstfi jk | Nr. 0390 P. Ministerie van Justitie I Justitie ^VERZONDEN 20 HA4EI2DH3Z Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) Postadres: Naturalisatie Rijswijk. Postbus 3015.2230 GA Rijswijk ZH Bezoekadres SirWiraon ChurchiDIaan 233 Aan de Voorzitter van de Afdeling 22B8 DC Rijswfck ZH Bestuursrechtspraak van de Raad van State Churchiiih of Toren 3 Postbus 20019 Infolijn 0300 -1234351 [CD.10 p.ra.J 2500 EA "s-GRAVENHAGE Fa* (070) 773 «31 (AANTEKENEN) RAAD VAN STATE INGEKOMEN bu4 Urn Naturalisatie Rijswijk B 20 MRT 2007 DcKkiesnumiHEf 070 - 779 5821 Datum 20 maan 2007 ZAAKNR. go AAN: &c\\J$ % Mijn kenmerk 9704-02-2011 Betreft Instellen hoger beroep naturalisatie •BEHANDELD: DD: PAR: Geachte heer/mevrouw. Hierbij bericht ik u dai ik in hoger beroep komiegen de uitspraak van de Rechtbank teRoermondvan8febniari2007(procedureniiiruner:AWB06/1177RVVNL),inde zaak , waarbij mijn besluit van 16 mei 2006 is vernietigd en het beroep gegrond is verklaard. Een afschrift van de uitspraak treft u bijgaand aan. Het beroep wordt voorlopig Ingesteld op nader aan te voeren gronden. Voorts deel ik u mee dat de landsadvocaat de verdere behandeling van het hoger beroep voor haar rekening zal nemen. Ik verzoek u dan ook verdere correspondentie aan de landsadvocaat te richten (Postbus 11756,2502 AT te "s-Gravenhagej. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben gednformeerd. Hoogachtend, de Minister van Justitie, namens de Minister, het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, namens deze, J.J. van der Pol Senior medewerker VAN STATE AFDEUNG BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE 1 $ APR 2007 nr. 200701980/1/V6 AANVULLEND BEROEPSCHRIFT inzake DE MINISTER VAN JUSTITIE (Schedeldoekshaven 100, 2511 EX Den Haag) appellant gemachtigde: mr. M.M. van As peren advocaat te Den Haag (postbus 11756, 2502 AT Den Haag) tegen verweerder in eerste instantie woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de gemachtigde: mr. K.L.W. Brummans advocaat te Venlo Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notanssen 2 1 Inleiding 1.1 Namens de Minister is bij brief van 20 maart 2007 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 februari 2007 in de zaak van - thans - verweerder. Bij die gelegenheid is een kopie van de bestreden uitspraak overgelegd. 1.2 De bezwaren van de Minister richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank heeft niet vermeld welke rechtsregel zij geschonden acht. Gelet op de tweede alinea op bladzijde 4 van de uitspraak veronderstelt de Minister dat de rechtbank het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid achtte. In ieder geval achtte de rechtbank blijkens deze overweging - ten onrechte - cruciaal dat de Minister niet nogmaals de gelegenheid heeft gegeven nadere medische stukken over te leggen ter onderbouwing van het beroep op ontheffing van het afleggen van de naturalisatietoets. 1.3 Hierna zullen eerst kort de achtergronden van de zaak uiteen worden gezet, waarna de hiervoor kort aangeduide bezwaren van de Minister nader zullen worden omschreven en toegelicht. 2 Achtergronden 2.1 Verweerder is van Egyptische nationaliteit en was ten tijde van het thans vernietigde besluit in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Hij is op in het huwelijk getreden met een Nederlandse vrouw (dossierstuk lm). Het echtpaar heeft twee kinderen, respectievelijk geboren op en (dossierstuk lh). Blijkens overgelegde stukken is verweerders echtgenote sinds 1989 onder psychiatrische behandeling en volledig arbeidsongeschikt. Het oudste kind heeft - kort omschreven - een ontwikkelingsstoornis. 2.2 Verweerder heeft op 12 november 2004 een verzoek om verlening van het Nederlanderschap ingediend bij de gemeente . Dit verzoek is, voorzien van een positief advies, op 12 november 2004 door de gemeente aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden. Bij de meegezonden stukken bevond zich geen zogenoemd certificaat naturalisatietoets (artikel 34, eerste lid, Besluit Verkrijging en Verlies Nederlanderschap in samenhang met artikel 5, eerste lid, Besluit naturalisatietoets). 2.3 Bij brief van 24 juni 2005 is verweerder gewezen op deze omissie en is hem bericht dat het door hem overgelegde Certificaat Nederlands als Tweede Taal van juli 2004 Pels Rijcken & Droogleever Fortuljn advocaten en notarissen 3 geen recht gaf op vrijstelling van de naturalisatietoets. 2.4 Bij brief van 18 juli 2005 heeft de gemeente aan de IND bericht dat verweerder in maart 2004 was gestart met het inburgeringsprogramma, maar dat hij hiermee wegens ziekte is gestopt. Bij deze brief was een Certificaat Inburgering gevoegd, gedateerd 6 juli 2005, waaruit bleek dat verweerder voor schrijven en spreken van de Nederlandse taal niveau 1 had behaald. 2.5 Bij brief van 29 augustus 2005 heeft verweerder, althans de familie , een beroep gedaan op de gezinssituatie. 2.6 Bij brief van 9 september 2005 is verweerder nogmaals gewezen op de ongenoegzaamheid van de stukken en is hij wederom in de gelegenheid gesteld zich te melden voor het afleggen van een naturalisatietoets. 2.7 Bij brief van 8 september 2005 heeft de gemeente i een tweetal stukken aan de IND gezonden, te weten verweerders beroep op ontheffing van de naturalisatietoets (niet gedateerd) en de Modelverklaring, ingevuld door een arts en gedateerd 2 september 2005. Voorts bevinden zich in het dossier nog een tweetal stukken (13 en 13a) die kennelijk door de gemeente aan de IND zijn gezonden, betreffende het BIG-inschrijfnummer van de arts in kwestie. 2.8 Bij beschikking van 15 november 2005 is verweerders verzoek afgewezen omdat hij niet is vrijgesteld van de naturalisatietoets en hij evenmin voor ontheffing in aanmerking komt. In deze beschikking is onder meer overwogen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat verweerders klachten van dien aard zijn dat hij niet in staat is om binnen vijfjaar de naturalisatietoets af te leggen. 2.9 Na het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is verweerder in aanwezigheid van zijn echtgenote en advocaat op 28 maart 2006 gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is ongegrond verklaard bij het thans vernietigde besluit van 18 mei 2006. 3 Omschrijving van de bezwaren Toepasselijke regelgeving 3.1 Op grond van artikel 7 in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Rijkswet) komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die - voor zover hier van belang - in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen 4 staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen. 3.2 Of de verzoeker beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet, wordt vastgesteld aan de hand van een door de Minister op te stellen naturalisatietoets, genoemd in artikel 2, tweede lid, van het Besluit naturalisatietoets. 3.3 Ingevolge artikel 34, eerste lid, Besluit Verkrijging en Verlies Nederlanderschap (BWN) legt een verzoeker bij zijn verzoek het in artikel 5 van het Besluit naturalisatietoets bedoelde certificaat over, tenzij hij voor vrijstelling of gehele ontheffing in aanmerking komt. 3.4 In artikel 3 van laatst genoemd Besluit is neergelegd in welke gevallen een verzoeker is vrijgesteld van het afleggen van een naturalisatietoets. In artikel 4 is bepaald dat de verzoeker die kan aantonen door een belemmering niet in staat te zijn een of meer van de toetsonderdelen, genoemd in artikel 2, derde lid, van het Besluit en het toetsonderdeel staatsinrichting en maatschappij af te leggen, is ontheven van de verplichting om het desbetreffende toetsonderdeel af te leggen. In de toelichting bij deze bepaling is hierover onder meer het volgende vermeld: "Verzoekers die kunnen aantonen bijvoorbeeld door middel van een verklaring van een huisarts, medisch specialist of andere deskundige dat zij een zodanig ernstige lichamelijke of geestelijke belemmering hebben, dat zij de naturalisatietoets of een gedeelte daarvan niet kunnen afleggen, zijn geheel of gedeeltelijk ontheven van de verplichting om een naturalisatietoets af te leggen. De aard en de ernst van de belemmering moeten zodanig zijn, dat het afleggen van een naturalisatietoets of een gedeelte daarvan, feitelijk en blijvend onmogelijk is. Hierbij wordt met name gedacht aan doofheid, blindheid, woordblindheid en een geestelijke beperking, waaronder mede wordt begrepen een beperkt leervermogen. Indien de verzoeker vanwege zijn belemmering niet in staat is om een of meer toetsonderdelen af te leggen, is hij alleen ontheven van de verplichting om het betreffende onderdeel of de betreffende onderdelen af te leggen. Zo zal een persoon die visueel gehandicapt is niet op zijn schrijf- en leesvaardigheid worden getoetst, maar wel op zijn spreek- en luistervaardigheid evenals op zijn kennis van de staatsinrichting en maatschappij. 3.5 In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Handleiding) is in de toelichting op artikel 8, eerste lid, onder d, van de Rijkswet, onder meer opgenomen: Pels Rljcken & Droogleever Fortuljn advocaten en notarissen 5 "De belemmering moet het betrokkene feitelijk en blijvend onmogelijk maken de naturalisatietoets af te leggen. In dat kader wordt ervan uitgegaan dat indien te verwachten is dat betrokkene wegens een lichamelijke en/of een geestelijke belemmering niet binnen vijfjaar op reguliere wijze de toets kan afleggen, reden tot ontheffing bestaat.". De verzoeker om verlening van het Nederlanderschap moet zelf verklaren, middels een model-verklaring, dat hij niet in staat is de volledige naturalisatietoets te doen, dan wel dat hij slechts een of meer onderdelen niet kan doen, terwijl voorts is bepaald dat de belemmering aangetoond moet worden door middel van het overleggen van een of meer verklaringen van een arts of deskundige. Deze modelverklaringen zijn in de losbladige Handleiding opgenomen achter tabblad F, model 2.26 en 2.27. Laatst genoemd model is voorzien van een informatieblad voor de arts of deskundige. 3.6 Het inburgeringsvereiste is neergelegd in de wet en nader geregeld in een algemene maatregel van bestuur. De gronden voor vrijstelling zijn limitatief in het Besluit naturalisatietoets opgenomen. Voorts kent dit Besluit een bepaling voor diegenen die niet in staat zijn een toets af te leggen. Het moge duidelijk zijn dat die uitzondering op het in wet en besluit neergelegde vereiste restrictief dient te worden toegepast. Slechts diegenen die daadwerkelijk op grond van ernstige lichamelijke of geestelijke belemmeringen niet in staat zijn een toets, of een gedeelte daarvan af te leggen, worden van het afleggen van (een deel van) de toets ontheven. Deze restrictieve toepassing blijkt ook uit de toelichting op dit artikel en de daarin gegeven voorbeelden. Om een verzoeker houvast te bieden bij de vaststelling of hij al dan niet blijvend niet in staat is tot het afleggen van een (deel van een) toets, is in het beleid nader bepaald dat een verwachting over een periode van vijfjaar geldt als voldoende voor de aanname dat iemand niet in staat is een (deel van een) toets af te leggen. De zaak van verweerder 3.7 Bij zijn verzoek heeft verweerder geen certificaat als genoemd in artikel 34, eerste lid, BWN, overgelegd. Nadat verweerder er diverse malen op was gewezen dat de stukken ongenoegzaam waren om tot inwilliging van zijn verzoek te kunnen besluiten, is een verklaring van een arts overgelegd ter ondersteuning van verweerders beroep op ontheffing van de naturalisatietoets. In verweerders eigen verklaring, waarin een beroep op ontheffing wordt gedaan, is doorgestreept dat de geestelijke belemmering naar verwachting blijvend zal zijn en is handmatig het woord "tijdelijke" aangebracht. In de verklaring van de arts, een psychiater, verbonden aan een ziekenhuis in Roermond, is verklaard dat verzoeker naar alle waarschijnlijkheid niet in staat zal zijn om de (alle) onderdelen van de naturalisatietoets af te leggen. De voorgedrukte woorden binnen vijfjaar zijn Pels Rljcken & Droogleever Fortuljn advocaten en notarissen 6 doorgehaald. Als belemmering wordt genoemd: psychische overbelasting i.v.m. gezinssituatie op dit moment. Wat het gevolg van de belemmering is (zodat duidelijk wordt wat verzoeker wegens deze belemmering niet kan doen) wordt geformuleerd als: zolang de situatie niet verbetert, niet in staat zal zijn de naturalisatietoets succesvol af te sluiten. Hopende op begrip. Tijdens het gehoor bij de ambtelijke commissie heeft de voorzitter er nogmaals op gewezen dat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat verweerders klachten van dien aard zijn dat hij niet in staat is om binnen vijfjaar de naturalisatietoets af te leggen (zie de vierde alinea op blz. 1 van het verslag). 3.8 De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak terecht geoordeeld dat verweerder gelet op de overgelegde stukken niet voor vrijstelling van de naturalisatietoets in aanmerking kwam. Zij heeft echter in het kader van de vraag of verweerder voor ontheffing van deze toets in aanmerking kwam ten onrechte geoordeeld dat de Minister in dit geval de verklaring van de arts ten onrechte onvoldoende heeft geacht, de opvatting van de Minister over de invulling van de verklaring in dit geval ten onrechte te restrictief geacht en evenzeer ten onrechte geoordeeld dat verweerder in de gelegenheid had moeten worden gesteld om door het overleggen van nadere medische stukken te onderbouwen dat de problematische gezinssituatie naar verwachting langer dan vijfjaar zal gaan duren. 3.9 Uit de model-verklaring en de toelichting op deze verklaring blijkt duidelijk dat het er om gaat een antwoord te verkrijgen op de vraag of iemand naar verwachting blijvend niet in staat is (een onderdeel van) de toets af te leggen (en waarom dat het geval is). Als de woorden binnen vijfjaar in een verklaring worden doorgehaald, kan dit niet anders worden gelezen dan dat geen verwachting wordt uitgesproken over de termijn waarbinnen iemand naar alle waarschijnlijk niet in staat zal zijn om de gevraagde toets af te leggen en dat slechts een oordeel wordt gegeven over de situatie op het moment van het invullen van de verklaring. De rechtbank heeft ten onrechte van de Minister verlangd dat hij verweerder nogmaals in de gelegenheid zou stellen om de gevraagde verklaring over te leggen. Verweerder was gewezen op de ongenoegzaamheid van de stukken en is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om het gevraagde over te leggen, maar heeft hieraan niet voldaan. 3.10 Waarop de rechtbank overigens baseert dat alleen verweerder bij de desbetreffende psychiater in behandeling is en niet de overige gezinsleden, is de Minister niet duidelijk. Het wil de Minister voorkomen dat het juist niet verweerder is die bij deze psychiater in behandeling is, maar zijn echtgenote. Deze echtgenote is immers vanwege een psychiatrische stoornis al sinds 1989 onder behandeling van een psychiater, terwijl in de correspondentie van het ziekenhuis Roermond over het BIG-inschrijfnummer van de psychiater is te lezen dat het betreft "mw. (zie dossierstuk 13). Pels Rljcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen 7 Van een psychiatrische aandoening van verweerder, laat staan een psychiatrische behandeling, blijkt uit de stukken niet. Verweerder heeft alleen gewezen op diverse lichamelijke klachten waarvoor hij onderzoek heeft ondergaan. Dat het gaat om een verklaring van de behandelend psychiater van verweerders echtgenote lijkt te worden bevestigd door de brief van 29 augustus 2005 van de familie Deze in het Nederlands gestelde brief is kennelijk geschreven door verweerders echtgenote. In deze brief worden de woorden "mijn specialist" gebruikt. Die brief bevestigt verder dat de doorhaling van de woorden binnen vijfjaar kennelijk welbewust is gedaan omdat de desbetreffende arts niet wilde verklaren dat de belemmering zich naar verwachting gedurende (tenminste) vijfjaar zou voordoen. In de brief wordt melding gemaakt van het feit dat de specialist geen verklaring gaat ondertekenen dat de problemen vijfjaar zullen bestaan, maar dat hij wel kan bevestigen dat de problemen op "dit moment" bestaan. 3.11 Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank miskend dat de Minister mag verlangen dat een model-verklaring als hier aan de orde op de juiste wijze wordt ingevuld en dat, indien dit niet geschiedt, hij aan deze verklaring in beginsel voorbij mag gaan. In ieder geval heeft de rechtbank in de haar ter beschikking staande stukken in redelijkheid geen aanknopingspunten kunnen vinden om ten gunste van verweerder te gaan speculeren over de bedoeling van de doorhaling van de woorden "binnen vijf jaar" in de model-verklaring en om van de Minister te verlangen dat verweerder nogmaals (kennelijk uitdrukkelijk) de gelegenheid had moeten worden geboden om de voor ontheffing benodigde medische verklaring te verkrijgen. Overigens wijst de Minister er voor de goede orde op dat niet relevant is of "de problematische gezinssituatie" naar verwachting langer dan vijfjaar zal gaan duren, zoals de rechtbank schijnt te menen, maar of de belasting van verweerder in verband met deze gezinssituatie zodanige belemmering oplevert dat hij naar verwachting binnen vijfjaar niet in staat is een naturalisatietoets af te leggen. 3.12 Gelet op het voorgaande had de rechtbank het beroep ongegrond moeten verklaren. Pels Rljcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen 4 Conclusie De Minister concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Den Haag, 16 april 2007 advocaat behandeld door M.M. van Asperen correspondentie postbus 11756, 2502 AT Den Haag telefoon (070)515 32 01 fax (070)515 33 65 e-mail [email protected] zaaknummer 51009105 referentie IND-9704.02.2011 Pels RIJcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen