Uitspraak 200705366/1


Volledige tekst

200705366/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "ProRail B.V.", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en door mr. L.C. Makkinga en ing. R.J.M. Lourijsen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. A. Malaihollo, ing. A.C.W. Schaareman en drs. A.H. Koenes, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, en het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel, vertegenwoordigd door W. Paauw, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Op grond van artikel 4.7, eerste lid, van het Besluit geluidhinder wordt tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding moet worden gedaan als bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, niet overgegaan dan nadat verweerder met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van die spoorweg uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid. Tot 1 januari 2007 bevatte artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen een soortgelijke bepaling.

2.2. Aan de last onder dwangsom is door verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster het goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in de nachtperiode in 2005 en 2006 zodanig heeft laten toenemen dat sprake is van een wijziging van een spoorweg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, voorheen het Besluit geluidhinder spoorwegen, zonder dat daarbij de procedure als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder, voorheen artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen, is doorlopen.

2.3. Door verzoekster is gemotiveerd betwist dat zich een wijziging van een spoorweg heeft voorgedaan. Volgens haar kan de toename van het nachtelijk goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden in 2005 niet als een wijziging van een spoorweg worden aangemerkt. In 2006 heeft zich volgens verzoekster, anders dan door verweerder is aangenomen, geen verdere toename van dit goederenvervoer voorgedaan.

2.4. Blijkens onder meer het bestreden besluit is verweerder bij zijn beoordeling uitgegaan van het begrip 'wijziging van een spoorweg', zoals dat sinds 1 januari 2007 in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder is opgenomen. Volgens verzoekster dient de vraag of zich in 2005 en 2006 een wijziging van een spoorweg heeft voorgedaan echter beantwoord te worden op grond van het recht, zoals dat op dat moment gold. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat dit op zichzelf juist is, maar dat van een inhoudelijke wijziging van het recht in zoverre geen sprake is. Dit wordt door verzoekster betwist. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of toepassing van het oude en nieuwe recht in dit geval tot uiteenlopende uitkomsten leidt wat de vraag betreft of zich een wijziging van een spoorweg heeft voorgedaan, in aanmerking genomen dat het bepalen van die uitkomsten mede een technische beoordeling vergt. Verweerder dient hierop in het kader van de beslissing op het bezwaar nader in te gaan. Verder dient verweerder in dat kader nader in te gaan op hetgeen door verzoekster is aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat zich in 2006 geen verdere toename van het nachtelijk goederenvervoer op het baanvak Groningen-Leeuwarden heeft voorgedaan.

Gelet op het vorenstaande, is naar het oordeel van de Voorzitter nog niet aannemelijk geworden dat de aan het besluit van 10 juli 2007 ten grondslag gelegde overtreding van artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder inderdaad heeft plaatsgevonden. De Voorzitter ziet om die reden aanleiding om het besluit van 10 juli 2007 te schorsen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 juli 2007, kenmerk LGR/20017.06.45.65./kta, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,53 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en drieënvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007

462.