Uitspraak 200700175/1


Volledige tekst

200700175/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/5401 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast het op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) geplaatste bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik daarvan als snackbar te staken.

Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.P.M.A. Layendecker, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Visser, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen

2.1. Appellant exploiteert op het perceel een snackbar. Niet in geschil is dat die snackbar zonder bouwvergunning is gebouwd, zodat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is gehandeld. Het gebruik van de snackbar op het perceel is in strijd met artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 19, eerste lid, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leidschenveen". Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.

2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt zodat handhavend optreden achterwege dient te blijven.

2.3.1. Naar appellant stelt, is door de gemeente Leidschendam, als vorige eigenaar van het perceel, toegezegd dat voor de snackbar een alternatieve locatie zou worden aangeboden. Nog daargelaten dat deze stelling nooit door het college is bevestigd en de bij zaak betrokken ambtenaar deze uitlating heeft ontkend, sluit een dergelijke toezegging handhavend optreden jegens de geconstateerde overtredingen niet uit, reeds omdat daaruit niet volgt dat het college heeft toegezegd dat appellant zonder bouwvergunning en in strijd met het bestemmingsplan de snackbar ter plaatse mocht handhaven en als zodanig mocht blijven gebruiken. Evenmin volgt daaruit dat is toegezegd dat appellant bouwvergunning zou worden verleend voor de snackbar.

Appellant komt derhalve geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007

313-552.