Uitspraak 200700085/1


Volledige tekst

200700085/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/1146 van de rechtbank Almelo van 22 november 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Wierden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend optreden tegen onder meer het gebruik van de toegangsweg tussen de [locatie 1 en 2] te [plaats] (hierna: de toegangsweg) afgewezen.

Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2007 vernietigd, behoudens voor zover is geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegangsweg.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn in de gelegenheid gesteld als partijen aan het geding deel te nemen.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door H. van Triest, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegangsweg door personen die zich begeven naar en komen van de percelen [locatie 3 en 4] te [plaats]. [belanghebbende 2] is eigenaar van het perceel [locatie 3], [belanghebbende 1] van het perceel locatie 4].

2.2. Op grond van het bestemmingsplan "Enter" rust op de toegangsweg de bestemming "Openbaar erf".

Ingevolge artikel 28, onder A, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden aangewezen voor openbaar erf bestemd voor wegen met uitsluitend een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven, alsmede voor parkeer-, groen- en speelvoorzieningen met daarbij behorende andere bouwwerken.

Ingevolge artikel 34, onder A, van de planvoorschriften is het verboden gronden of opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het veelvuldig gebruik van de toegangsweg door niet daartoe gerechtigde personen.

2.3.1. Dit betoog faalt. Op de kaart behorende bij het bestemmingsplan, grenst zowel het perceel [locatie 3] als het perceel [locatie 4] aan de toegangsweg. Daaruit kan worden afgeleid dat de toegangsweg mede strekte ter ontsluiting van zowel het perceel [locatie 3] als [locatie 4]. Weliswaar is door de verkoop van een deel van het perceel van [belanghebbende 1] aan [belanghebbende 2] de eigendomssituatie ter plaatse niet langer in overeenstemming met de situatie zoals weergegeven op de plankaart, maar dat doet niet af aan het feit dat de ontsluiting van [locatie 3] nog steeds plaatsvindt via de toegangsweg. De omstandigheid dat daarbij gebruik gemaakt wordt van het verkochte perceelsgedeelte doet hieraan niet af. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals is gebleken uit de bij het hoger beroepschrift en ter zitting overgelegde foto's, feitelijk beide percelen zich als één, aan de toegangsweg liggend, perceel presenteren. Gelet hierop moeten beide percelen als aan de toegangsweg liggende erven als bedoeld in artikel 28, onder A, van de planvoorschriften worden aangemerkt en heeft de toegangsweg dan ook voor beide percelen een ontsluitingsfunctie. Van strijd met het bestemmingsplan is geen sprake. De toegenomen overlast die appellanten ondervinden bij gebruik van de toegangsweg, vindt niet zijn oorzaak in de omstandigheid dat de toegangsweg ingevolge het bestemmingsplan door de aanliggende erven mag worden gebruikt, maar in de intensivering van het gebruik van die erven zelf. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van de toegangsweg.

2.4. Hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, kan, gelet op het vorenoverwogene, niet leiden tot een ander oordeel.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007

313-552.