Uitspraak 200701397/1


Volledige tekst

200701397/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/662 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 januari 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Reusel-De Mierden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2004 heeft de raad van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 18 april 2005 heeft het college op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar besloten het verzoek voor advies voor te leggen aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (hierna: SAOZ).

Bij besluit van 19 december 2005 heeft de gemeenteraad het besluit van 19 juli 2004 in navolging van het desbetreffende advies van de SAOZ van september 2005 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 10 januari 2007, verzonden op 16 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 april 2007 heeft de raad der gemeente Reusel-De Mierden van antwoord gediend.

Bij brief van 11 juli 2007 heeft appellant nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2007, waar appellant in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C.A.H. Stolwijk, ambtenaar der gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime heeft plaatsgevonden, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarbij de wijziging tot stand is gebracht en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.3. Appellant is eigenaar van de woning aan het [locatie 1] en mede-eigenaar van die aan [locatie 2] te [plaats] (hierna: de woningen). De woningen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Reusel-De Mierden.

2.4. Hij heeft op 3 maart 2004 een verzoek om vergoeding van planschade gedaan en daaraan ten grondslag gelegd dat bij besluit van 24 november 1997 het bestemmingsplan "Noordoostelijke Omleiding" is vastgesteld, waardoor op bijna 100 meter ten westen van de woningen een drukke provinciale weg - de N269 - (hierna: de provinciale weg) kon worden gerealiseerd. Hij stelt dat forse geluid- en geurhinder daarvan het gevolg is, die er voor de planwijziging niet waren en dat als gevolg daarvan de waarde van de woningen met ongeveer € 70.000 is gedaald.

2.5. De gemeenteraad heeft in het besluit van 19 december 2005 een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van september 2005 dat de planologische maatregel voor appellant niet heeft geleid tot planologisch nadeel gevolgd.
De SAOZ heeft een vergelijking gemaakt tussen het bestemmingsplan "Buitengebied" en het bestemmingsplan "Denestraat Oost" enerzijds en het bestemmingsplan "Denestraat Oost" en het bestemmingsplan "Noordoostelijke omleiding" anderzijds en de raad bericht dat uit de door de gemeente ter beschikking gestelde stukken, waaronder een rapportage van een akoestisch onderzoek, opgesteld in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Noordoostelijke omleiding" (hierna: het akoestisch onderzoek), blijkt dat de voorkeursgrenswaarde aan het Buspad ten gevolge van de aanleg van de weg niet wordt overschreden. De SAOZ heeft verder geadviseerd dat uit het akoestisch onderzoek niet valt af te leiden of de gemeten waarden zijn vastgesteld, al dan niet rekening houdende met het effect van een eventueel te realiseren geluidsscherm en dat een geluidsscherm de mogelijke planologisch nadelige effecten, meer in het bijzonder geluidoverlast, grotendeels wegneemt.

2.6. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 1983 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten op 10 april 1985 en na uitspraak van de Kroon op 2 december 1987 onherroepelijk geworden, waren de gronden, waarop thans de Noordoostelijke omleiding is gelegen, bestemd tot "Agrarische kernrandgebied". Het gebied fungeerde als overgangszone tussen de kernbebouwing en het buitengebied. Op de desbetreffende gronden mochten uitsluitend ten dienste van een agrarisch bedrijf bouwwerken, geen gebouw zijnde, opgericht worden met een hoogte van 1,25 meter. Het college van burgemeester en wethouders kon vrijstelling verlenen voor de oprichting van gebouwen, geen woningen zijnde, ten dienste van een agrarisch bedrijf, die uit oogpunt van een doelmatig agrarisch gebruik niet gemist konden worden. Een dergelijk gebouw mocht over een oppervlakte van 150 m2 en met een goothoogte van vier meter en nokhoogte van zes meter worden opgericht. Het was verder verboden, zonder voorafgaande vergunning van het college van burgemeester en wethouders, wegen, paden, banen te verharden, dan wel aan te leggen, tenzij deze werken onder normaal onderhoud zijn te verstaan en/of geschieden in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.

2.6.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Denestraat Oost", dat door de gemeenteraad op 19 december 1994 is vastgesteld en op 18 juli 1995 door het college van gedeputeerde staten is goedgekeurd, zijn de gronden ten westen van de woningen, gelegen op ongeveer 125 meter, bestemd tot "Verkeersdoeleinden". De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, parkeermogelijkheden, voet- en fietspaden, overkluizingen van waterlopen en voor groenvoorzieningen. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen. Van de bouwwerken mag de hoogte niet meer bedragen dan drie meter, behoudens licht- en andere masten, waarvan de hoogte niet meer dan tien meter mag bedragen.

2.6.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Noordoostelijke omleiding" dat door de gemeenteraad op 24 november 1997 is vastgesteld, zijn de gronden ten zuidwesten van de woningen bestemd tot "Verkeersdoeleinden". De gronden zijn bestemd voor wegen-, voet- en fietspaden, bermen, bermsloten, watergangen, parkeer- en groenvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de bestemming, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen. De hoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan zes meter voor bewegwijzering, tien meter voor licht- en andere masten en drie meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder geluidswerende voorzieningen.

2.7. De rechtbank heeft overwogen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant door de wijziging in het planologische regime - ook op het punt van de geluidhinder - niet in een voor vergoeding van planschade in aanmerking komende nadeligere positie is komen te verkeren, omdat hij, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, mocht aannemen dat de gevelbelasting van de woningen Buspad 3 en 5 de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet overschrijdt.

2.8. De besluiten van 18 april 2005 en 19 december 2005 vormen tezamen het op het door appellant gemaakte bezwaar genomen besluit.

2.9. Appellant klaagt met succes dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad ten onrechte de uitkomsten van het akoestisch onderzoek ten grondslag heeft gelegd aan zijn conclusie dat hij niet in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren. De gemeenteraad heeft geen juiste maatstaf gehanteerd bij het oordeel dat appellant door de wijziging van het planologische regime op het punt van de geluidhinder niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Hiertoe diende hij een vergelijking te maken tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is, zomin wat betreft het oude, als het nieuwe regime, de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal mocht of mag worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking in feite heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.

De gemeenteraad heeft voor het antwoord op de vraag of appellant planschade heeft geleden ten gevolge van geluidoverlast ten onrechte beslissend geacht dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden.

2.10. Reeds hierom is het hoger beroep gegrond. De overige gronden behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog gegrond verklaren. De besluiten van 18 april 2005 en 19 december 2005 komen ook voor vernietiging in aanmerking.

2.11. De gemeenteraad dient opnieuw op het door appellant gemaakte bezwaar te beslissen. Daarbij dient bij de beoordeling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het bestemmingsplan op de peildatum van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsbelasting uit te worden gegaan en te worden onderzocht of die belasting zodanig is, dat het nieuwe regime, dat de aanleg van de provinciale weg - de N269 - mogelijk heeft gemaakt, tot planologische verslechtering voor appellant met een daaraan gekoppelde waardevermindering van de woningen heeft geleid.

2.12. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 januari 2007 in de zaak no. AWB 06/662;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt de besluiten van de raad der gemeente Reusel-De Mierden van 18 april 2005 en 19 december 2005;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 352,56 (zegge: driehonderdtweeenvijftig euro zesenvijftig); waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde in beroep verleende rechtsbijstand, het dient door de gemeente Reusel-De Mierden aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Reusel-De Mierden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007

224