Uitspraak 200502765/1


Volledige tekst

200502765/1.
Datum uitspraak: 11 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/576 van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: bureau) van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam de aanvraag van appellant om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 15 december 2003 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: raad) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2005, verzonden op 17 februari 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 juni 2005 heeft de raad van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 8 november 2005. Partijen zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek niet is ondertekend, onvoldoende is toegelicht of niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde bewijsstukken en de verzoeker na op dat verzuim te zijn gewezen heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wrb, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, wordt bij het verzoek om toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring overgelegd.

Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Wrb, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken.

Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt bij natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, voor de vaststelling van het inkomen uitgegaan van het inkomen in het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag.

Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden, voor zover hier van belang, wordt een kopie van de meest recente aangifte van de inkomstenbelasting overgelegd, indien de rechtzoekende een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent.

2.2. Appellant is bij brief van 24 januari 2003 medegedeeld dat zijn aanvraag om een toevoeging onvolledig is. Hem is daarbij verzocht alsnog een verklaring omtrent inkomen en vermogen, jaarstukken over 2002 dan wel 2001, een kopie van de aangifte inkomstenbelasting over 2002 dan wel over 2001 en relevante correspondentie en/of (proces)stukken waaruit de inhoud van het geschil nader blijkt toe te zenden. Naar aanleiding daarvan heeft appellant een aantal stukken ingediend.

Bij brief van 28 maart 2003 is appellant medegedeeld dat de door hem toegezonden bescheiden in goede orde zijn ontvangen en is hem verzocht om alsnog vóór 25 april 2003 zorg te dragen voor toezending van de aangifte inkomstenbelasting over 2001 van hemzelf en van zijn partner. Bij brief van 3 juli 2003 is appellant tot 31 juli 2003 uitstel verleend voor het toezenden van de verzochte informatie.

2.3. Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het bureau de aanvraag van appellant om een toevoeging op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb afgewezen, aangezien de aanvraag volgens het bureau, ook nadat om nadere informatie en/of stukken is verzocht, niet voldoet aan de eisen die worden gesteld om voldoende inzicht te verkrijgen in de aard en het belang van de zaak en in de financiële situatie van de rechtzoekende.

Dit besluit heeft de raad bij het besluit van 15 december 2003 gehandhaafd en daarbij is, onder meer, overwogen dat evenmin in beroep de ontbrekende gegevens zijn overgelegd.

2.4. De rechtbank heeft, onder meer, overwogen dat, nu appellant zelf reeds aangeeft dat hij niet kan aantonen dat de brief (lees: de aangifte inkomensbelasting over 2001) verzonden is, aan de enkele mededeling van zijn gemachtigde niet de waarde kan worden gehecht die appellant daaraan toegekend wenst te zien.

2.5. Appellant heeft gesteld dat hij wel aan zijn boekhouder de aangifte inkomstenbelasting over 2001 heeft aangeleverd, maar deze schijnbaar indertijd niet voor een correcte toezending ervan per fax heeft zorggedragen.

2.6. Zoals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft onderkend dienen - waar de ontvangst daarvan op niet ongeloofwaardige wijze is ontkend - de gevolgen van het niet kunnen aantonen van het verzenden van dit stuk voor de rekening en risico van appellant te komen. Dat, naar deze heeft gesteld, zijn boekhouder zou zorgdragen voor de verzending van het stuk, kan daaraan niet afdoen, nu diens handelen of nalaten voor rekening en risico van appellant komt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van Hulst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006

402.