Uitspraak 200607902/1


Volledige tekst

200607902/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Waalwijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, het bestemmingsplan "Waesgeerd-West" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 augustus 2006, nummer 1180687, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 oktober 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2007, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A.J. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Waalwijk, vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, ambtenaar van de gemeente, en de Woningstichting Volksbelang, vertegenwoordigd door A.J.P.M. Kock, die als partij tot het geding is toegelaten.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

Ontvankelijkheid van het beroep voor zover ingediend door [appellant a]

2.1. [appellant a] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.

Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Geen van deze omstandigheden, voor zover hier van belang, doet zich voor.

Het beroep voor zover ingediend door [appellant a] is dan ook niet-ontvankelijk.

Ontvankelijkheid van het beroep voor zover ingediend door [appellant b]

2.2. Het beroep voor zover gericht tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Verblijfsgebied" ter hoogte van de aansluiting op de Louis Pasteurstraat en ter hoogte van de aansluiting op de Aletta Jacobsstraat, steunt niet op een door [appellant b] bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die appellant in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het beroep, voor zover ingediend door [appellant b], is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het beroep voor zover ingediend door [appellant b], voor zover ontvankelijk, en [appellant c]

Standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de gronden aan de Aletta Jacobsstraat. Zij voeren aan dat de bouw van woningen op de gronden aan de Aletta Jacobsstraat zal leiden tot een vermindering van het woongenot door verlies van uitzicht. In dat verband stellen zij dat de in het plan geboden bouwmogelijkheden te ruim zijn. Verweerder mag bij zijn besluitvorming niet uitgaan van een ligging in de bebouwde kom, aangezien de woningen aan de rand van Waspik liggen, aldus appellanten.

[appellant c] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsgebied" ter hoogte van de aansluiting van het plangebied op de Louis Pasteurstraat en ter hoogte van de aansluiting op de Aletta Jacobsstraat. Daartoe voert hij aan dat de gekozen verkeersontsluiting door middel van de twee ontsluitingswegen ondeugdelijk is. Dit zal tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat leiden doordat het grootste deel van het verkeer de zuidelijke aansluiting op de Aletta Jacobsstraat zal gebruiken. In dat verband wijst hij onder andere op hinder vanwege naar binnen schijnende autolampen ter plaatse van de woning aan de [locatie]. Daarnaast heeft de gemeenteraad onvoldoende aandacht besteed aan alternatieven voor deze wegen en heeft hij zijn besluit gebaseerd op onvolledige informatie met betrekking tot mogelijke toekomstige ontwikkelingen ten westen van het plangebied, aldus [appellant c].

Standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft de in geding zijnde plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij heeft hierbij overwogen dat het plan geen onevenredige aantasting van het woongenot van appellanten zal veroorzaken en dat een verdere uitbreiding ten westen van Waesgeerd-West niet mogelijk is. Tevens heeft verweerder de voorschriften met betrekking tot de hoogte en de uitvoering van de woningen niet onredelijk geacht. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat de woningen na realisatie deel zullen uitmaken van de bebouwde kom en dat voor de woningen van appellanten dezelfde goothoogte is toegestaan.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Appellanten wonen aan [locaties 2 en 1]. De woningen van appellanten liggen tegen de grens van de bebouwde kom van Waspik. Schuin tegenover de woning aan [locatie 1] is de zuidelijke ontsluitingsweg voorzien. De noordelijke ontsluitingsweg is voorzien ter hoogte van de Louis Pasteurstraat. Op deze wegen zal een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gelden.

2.6.2. Ten zuiden van de zuidelijke ontsluitingsweg voorziet het plan in 5 woningen aan de Aletta Jacobsstraat die tegenover de woningen van appellanten zullen worden opgericht. De maximale goothoogte die is toegestaan voor de voorziene woningen is 6 meter. Voor deze woningen geldt een maximale nokhoogte van 10 meter. De maximale goothoogte die ingevolge het bestemmingsplan "Woonwijken" is toegestaan op de percelen van appellanten is aan de feitelijke situatie aangepast. Voor deze percelen geldt geen maximale nokhoogte.

2.6.3. Het plandeel dat betrekking heeft op de gronden aan de Aletta Jacobsstraat heeft de bestemming "Wonen".

Ingevolge artikellid 3.1, aanhef en onder a, sub 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor wonen aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen ten behoeve van woonhuizen.

Ingevolge artikellid 3.2, onder 1, sub a, van de planvoorschriften mogen als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen in de vorm van vrijstaande woningen worden gebouwd, met dien verstande dat hoofdgebouwen direct grenzend aan de Aletta Jacobsstraat ook in de vorm van half-vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.

Ingevolge artikellid 3.2, onder 1, sub d, gelezen in samenhang met f, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen het 'variabel bouwvlak' worden gebouwd en ligt het 'variabel bouwvlak' altijd in de 'voorgevelrooilijn hoofdgebouwen'.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. De aansluiting van de zuidelijke ontsluiting van het plangebied op de Aletta Jacobsstraat is naar aanleiding van de inspraakreactie van appellanten in noordelijke richting verschoven om daarmee zoveel mogelijk hinder van autolampen op de woning aan [locatie 1] te voorkomen. Deze woning zal niettemin vluchtig door de autolampen van rechtsafslaand verkeer worden beschenen. Deze hinder is beperkt van omvang en zal voornamelijk worden ondervonden in de avondperiode in het herfst- en winterseizoen. Verweerder heeft aan deze hinder in de belangenafweging dan ook geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen. Gelet op het feit dat het gebied rond de zuidelijke ontsluiting van het plangebied zal worden ingericht als 30 km-zone en op het feit dat de weg breed genoeg is om twee auto's elkaar te laten passeren, heeft verweerder zich, mede in het licht van de verwachte verkeersdruk van ongeveer 460 motorvoertuigen per etmaal, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gekozen situering ook overigens niet zodanige hinder voor de bewoners van de woning aan [locatie 1] met zich zal brengen dat die hinder als onevenredig zou moeten worden aangemerkt.

Ten aanzien van het bezwaar van appellanten tegen de situering van de noordelijke ontsluiting van het plangebied ter hoogte van de Louis Pasteurstraat, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is van de zijde van verweerder toegelicht dat de situering van deze ontsluiting is gekozen gelet op het gewenste behoud van het zogeheten slagenlandschap. Appellanten kunnen worden gevolgd in hun stelling dat aannemelijk is dat deze situering tot gevolg zal hebben dat het verkeer van en naar het plangebied vooral gebruik zal maken van de zuidelijke ontsluiting van het plangebied op de Aletta Jacobsstraat. Hiervoor is evenwel reeds geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van deze ontsluiting geen onevenredige hinder voor appellanten tot gevolg zal hebben. Gelet hierop behoeft dit bezwaar geen verdere bespreking.

Het enkele feit dat in het uitwerkingsplan van het streekplan, Uitwerkingsplan Groot-Langstraat, ten westen van het plangebied nog gronden zijn aangewezen waarvoor transformatie van landelijk gebied naar stedelijk gebied afweegbaar is, leidt niet tot het oordeel dat het vaststellingsbesluit onzorgvuldig is genomen. Verweerder heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om goedkeuring aan de bestreden plandelen te onthouden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het advies van de Provinciale Planologische Commissie blijkt dat voor een eventuele toekomstige verdere transformatie naar stedelijk gebied geen positief advies zal worden afgegeven en dat ter zitting van de zijde van verweerder is medegedeeld dat met dit bestemmingsplan de afronding van de kern Waspik is gegeven.

Ten aanzien van de door appellanten aangevoerde alternatieven voor de in het plan neergelegde verkeersstructuur overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.7.1. Gelet op hetgeen met betrekking tot de toegestane hoogtes en de voorgevelrooilijn van de geprojecteerde woningen aan de Aletta Jacobsstraat is overwogen onder 2.6.2. en 2.6.3., heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze maten aanvaardbaar zijn voor woningen binnen de bebouwde kom. Hierbij is in aanmerking genomen dat de in het plan opgenomen bebouwingsregeling niet veel verschilt van de bebouwingsregeling die geldt voor de percelen van appellanten.

De voorgevels van de voorziene woningen kunnen op een afstand van ongeveer 25 meter van de woningen van appellanten worden gerealiseerd.

Dat het plandeel gevolgen heeft voor appellanten in de vorm van verlies van uitzicht, valt niet te ontkennen. Gezien de afstand tot de mogelijk gemaakte woningen, heeft verweerder zich evenwel in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het plandeel geen onaanvaardbare inbreuk maakt op het woongenot van appellanten.

2.7.2. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in geding zijnde plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Proceskosten

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep voor zover ingediend door [appellant a] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep voor zover ingediend door [appellant b], voor zover dat is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Verblijfsgebied (Vb)" ter hoogte van de aansluiting op de Louis Pasteurstraat en ter hoogte van de aansluiting op de Aletta Jacobsstraat, niet-ontvankelijk;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007

417-545.