Uitspraak 200703109/1 en 200703109/2


Volledige tekst

200703109/1 en 200703109/2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de Woningstichting Roermond, gevestigd te Roermond, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

de stichting "Stichting Ruimte", gevestigd te Roermond,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 april 2007 in zaak no. 06/2062 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan de Woningstichting Roermond (hierna: verzoekster) krachtens artikel 14, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 vergunning verleend voor het slopen van een muur aan de Jesuïtenstraat te Roermond.

Bij uitspraak van 10 april 2007, verzonden op 10 april 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting "Stichting Ruimte" (hierna: de stichting) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 5 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van de verleende vergunning op te heffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door J.J.L. Smolenaars, de stichting, vertegenwoordigd door haar [bestuurslid], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A. Spaninks, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. De Voorzitter gaat voorbij aan het voor het eerst buiten de beroepstermijn naar voren gebrachte betoog van de stichting dat ten onrechte geen ontheffing krachtens de Flora- en faunawet voor de sloop is aangevraagd, reeds omdat, wat daarvan verder zij, niet valt in te zien dat de stichting dit niet eerder heeft kunnen aanvoeren.

2.3. De stichting betoogt, onder verwijzing naar het negatieve advies van de Rijksdienst voor de monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst), dat - samengevat weergegeven - de rechtbank, door te overwegen dat de muur slechts een onderdeel is van het als rijksmonument aangewezen Jesuïtenklooster, de monumentale waarde ervan heeft miskend en een onvolledige en onjuiste toetsing heeft uitgevoerd.

2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de beslissing op een verzoek om vergunning, als hier aan de orde, de belangen van de aanvrager dient af te wegen tegen het algemeen belang dat gediend is met de bescherming van het monument en het resultaat van deze belangenafweging terecht terughoudend getoetst.

Anders dan de stichting stelt, is de rechtbank niet aan de monumentale waarde van de muur voorbij gegaan. Zij heeft in het in beroep aangevoerde echter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen de gevraagde vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij is mede van belang dat het aan de vergunning het voorschrift heeft verbonden dat een nieuwe muur in materiaal, afmeting en vorm, inclusief metselverband en voegwerk, overeenkomstig het oude werk dient te worden opgericht en dat aan de vergunningverlening een positief advies van de Adviescommissie Beeldkwaliteit van 8 januari 2006 ten grondslag ligt en een aanvullend positief advies van 28 augustus 2006. De stichting heeft in beroep niets aangevoerd dat de rechtbank er toe had moeten brengen te oordelen dat het college deze adviezen niet mocht volgen. Dat de Rijksdienst een negatief advies heeft uitgebracht is daarvoor onvoldoende, nu het college gemotiveerd van het advies van de Rijksdienst mag afwijken en dat heeft gedaan.

2.3.2. De klacht van de stichting dat de rechtbank onjuiste gegevens aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en zichzelf in de uitspraak tegenspreekt, faalt even zeer.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen bij gebrek aan belang.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

85.