Uitspraak 200703609/2


Volledige tekst

200703609/2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Westbeemster, gemeente Beemster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2006 heeft de gemeenteraad van Beemster het bestemmingsplan "Bestemmingsplan agrarische hulpbedrijven Beemster 2003" (hierna: het plan) vastgesteld.

Bij besluit van 20 maart 2007, kenmerk 2007-8514, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2007, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2007, waar [een van de verzoekers], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.J.M.A. Poppelaars, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Uit de stukken komt naar voren dat het doel van het plan een verruiming van de definitie van een agrarisch hulpbedrijf en de voorschriften van de bestemming "Agrarische hulpbedrijven" is.

2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover dit ziet op het perceel [locatie] en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Zij vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat, met name in de vorm van geluidhinder. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat het plan op het perceel [locatie] ten onrechte voorziet in een verruiming van het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch hulpbedrijven".

2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de gevallen waarop dit plan betrekking heeft niet gaat om een fysieke uitbreiding van het bedrijf, maar alleen om uitbreiding van de werkzaamheden van het bedrijf. Naast agrarische, mogen nu ook niet-agrarische werkzaamheden worden verricht, aldus verweerder.

2.5. Gelet op de door verzoekers ter zitting overgelegde plankaart van het vigerende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1994" oordeelt de Voorzitter dat op voorhand niet is uit te sluiten dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarische hulpbedrijven" in het thans voorliggende plan is vergroot. Terwijl de gemeenteraad en verweerder blijkens de stukken er van zijn uitgegaan dat het plan uitsluitend voorziet in een wijziging van de gebruiksmogelijkheden binnen de geldende bestemming bestaat, gelet op de getoonde plankaart, onvoldoende zekerheid dat dit uitgangspunt ten volle in het voorliggende plan tot uidrukking is gebracht. Daarnaast is ter zitting onvoldoende duidelijk geworden wat de aard van het ter plaatse aanwezige bedrijf is en is de Voorzitter er niet van overtuigd dat de in de planvoorschriften neergelegde regeling, mede gelet op de in de stukken vermelde handhavingsgeschillen met betrekking tot dit bedrijf, niet te veel interpretatieruimte biedt, waardoor deze tot onduidelijkheid kan leiden.

2.6. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter voldoende grond tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 20 maart 2007, kenmerk 2007-8514, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming " Agrarische hulpbedrijven" ter plaatse van het perceel [locatie] te Westbeemster, gemeente Beemster;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,03 (zegge: vijfentwintig euro en drie cent); het dient door de provincie Noord-Holland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2007

317-533.