Uitspraak 200701437/1


Volledige tekst

200701437/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Sneek,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2007 heeft verweerder aan de stichting "Stichting zwerfdierenopvang Nomadenhof" een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een zwerfdierenopvang gelegen aan de Leeuwarderweg 93 te Sneek. Dit besluit is op 18 januari 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2007.

Bij brief van 9 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2007, waar appellante, vertegenwoordigd en bijgestaan door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.C. Schoormans en A.G. Faber, ambtenaren van de gemeente, en zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.

2.2. Ter zitting heeft appellante haar beroep, voor zover dit betrekking heeft op het Besluit luchtkwaliteit 2005, ingetrokken.

2.3. Bij het bestreden besluit is een vergunning verleend voor het houden van 13 honden en 100 katten.

2.4. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.

2.5. Appellante, exploitante van een nabijgelegen camping, stelt dat verweerder de passantenhaven ten onrechte niet als geluidgevoelig object heeft aangemerkt. Zij vreest daarom voor geluidhinder ter plaatse van de passantenhaven vanwege het in werking zijn van de inrichting.

2.5.1. Verweerder heeft in voorschrift III.1 grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Deze grenswaarden gelden ter plaatse van een aantal referentiepunten, waaronder de camping. Er is geen referentiepunt gesteld ter plaatse van de passantenhaven.

2.5.2. Niet in geschil is dat de gestelde geluidgrenswaarden een toereikend beschermingsniveau bieden ter plaatse van de camping. Blijkens het verhandelde ter zitting is de passantenhaven gelegen tussen de verschillende onderdelen van de camping. Voorts is gebleken dat de passantenhaven en de camping gedurende dezelfde periode zijn geopend en dat de gasten zowel in de passantenhaven als op de camping kunnen overnachten. Dit verblijf kan variëren van één nacht tot meerdere weken. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder voor wat betreft het beschermingsniveau tegen geluid afkomstig van de inrichting in redelijkheid de passantenhaven en de camping als één geheel heeft kunnen aanmerken. Nu de camping - gelet op voorschrift III.1 - tegen geluidhinder is beschermd heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde geluidgrenswaarden ook toereikend zijn om geluidhinder ter plaatse van de passantenhaven te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.6. Appellante betoogt dat de gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Hiertoe voert zij aan dat het akoestisch rapport, opgesteld door adviesbureau Stroop raadgevende ingenieurs bv (hierna: het rapport), een aantal onjuistheden bevat. In dit verband stelt zij dat is uitgegaan van een te korte blaftijd en betoogt zij dat het onduidelijk is of het handmatig uitlaten van honden in het rapport is betrokken en of dit is vergund.

2.6.1. Uit het rapport volgt dat de in de voorschriften opgenomen grenswaarden kunnen worden nageleefd. In dit rapport is uitgegaan van een blaftijd van 4%. Voor de beoordeling van het bronvermogen van een blaffende hond is aangesloten bij het bronvermogen van een Duitse herder van 106 dB(A).

Ter zitting is gebleken dat de binnen de inrichting te houden katten en honden in gescheiden ruimten worden gehouden, waardoor de katten en honden elkaar niet zien of ruiken. De katten verblijven uitsluitend binnen. De honden mogen slechts tussen 7.30 en 16.00 uur gebruik maken van het buitenverblijf en de speelweide. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn in de inrichting zodanige voorzieningen getroffen - waaronder het afschermen van de speelweide met een twee meter hoge aarden wal en het plaatsen van een spijlen hekwerk om de inrichting - dat de honden geen zicht hebben op hetgeen zich buiten de inrichting afspeelt. Wat het handmatig uitlaten van de honden betreft is in voorschrift I.3 bepaald dat honden uitsluitend op het terrein van de inrichting mogen worden uitgelaten, waardoor de honden ook tijdens het uitlaten geen zicht hebben op prikkels afkomstig van buiten de inrichting.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling, mede gelet op de hoogte van het gehanteerde bronvermogen en gelet op de omstandigheid dat het aantal prikkels waaraan de honden worden blootgesteld tot een minimum beperkt blijft, geen aanleiding om aan de uitgangspunten dan wel uitkomsten van het rapport te twijfelen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn. Deze grond faalt.

2.7. Voor zover appellante heeft betoogd dat de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden geen geluidruimte overlaten voor de camping, overweegt de Afdeling dat verweerder de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Op grond van dit toetsingskader wordt geen rekening gehouden met de geluidbelasting afkomstig van andere inrichtingen. Welke geluidbelasting de camping (in de toekomst) mag veroorzaken staat in deze vergunning dan ook niet ter beoordeling. Dit betoog kan niet slagen.

2.8. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

407-517.