Uitspraak 200605022/1


Volledige tekst

200605022/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Tiel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Kasteelweg-Vergardeweg Wadenoijen 2e fase" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 mei 2006, kenmerk RE2005.41824, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 2 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 13 september 2006 heeft [bouwbedrijf] verzocht om als partij te worden toegelaten. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Tiel en van [bouwbedrijf]. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, is verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Tiel, vertegenwoordigd door J. Strijker, ambtenaar van de gemeente, en [bouwbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 25 april 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het bestemmingsplan "Kasteelweg-Vergardeweg Wadenoijen 2e fase" (hierna: het plan) maakt de bouw van 27 woningen aan de Kasteelweg-Vergardeweg te Wadenoijen mogelijk. Met het plan wordt beoogd te voorzien in een al enige jaren bestaande woningbehoefte. Het plan kent de bestemmingen "Woondoeleinden", "Groenvoorzieningen" en "Verkeersdoeleinden".

Het standpunt van appellant

2.4. Appellant kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plan. Hij voert hiertoe aan dat het plan de aanleg van tuinen mogelijk maakt binnen een afstand van 50 meter vanaf een boomgaard. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in die boomgaard is schadelijk voor de gezondheid van de toekomstige bewoners, aldus appellant. Voorts meent appellant dat bij het onderzoek naar de gevolgen van de spuitactiviteiten in die boomgaard geen rekening is gehouden met de overheersende windrichting.

Verder kan appellant zich er niet mee verenigen dat als gevolg van de verwezenlijking van het plan de bestaande speelplaats wordt verkleind en de verkeersveiligheid ter plaatse vermindert. Tenslotte stelt appellant zich op het standpunt dat de speelplaats geschikt gemaakt zou moeten worden voor kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan een strook met een breedte van 5 meter met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "achtererf" die op de plankaart rood is omlijnd. Als gevolg hiervan bedraagt volgens verweerder de afstand tussen de gronden van de boomgaard waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en de achtertuinen van de nieuw te bouwen woningen 30 meter. Voor het overige heeft verweerder geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Het plangebied wordt in het noorden en oosten begrensd door woningbouw. In het zuiden bevinden zich agrarische gronden en in het westen bevindt zich een geheel omheinde boomgaard.

2.6.2. In de plantoelichting staat onder meer:

"4.4. Spuitzones

In verband met milieuhygiënische consequenties van het bespuiten van boomgaarden moet een afstand van 50 meter tussen woningen en boomgaarden worden gehanteerd. Bij de situering van de geprojecteerde woningen is hiermee rekening gehouden. Hierbij is in aanmerking genomen dat binnen een groenstrook ten zuiden van het plangebied, in eigendom van Staatsbosbeheer, niet gespoten mag worden. Dit is in het bestemmingsplan vastgelegd.

Ten aanzien van het perceel kadastraal bekend nr. 617 aan de westzijde van het plangebied kan worden opgemerkt dat middels een kettingbeding een overeenkomst met de eigenaar is gesloten om op het gehele perceel niet te spuiten met bestrijdingsmiddelen."

2.6.3. In opdracht van de projectontwikkelaar van het plangebied, [bouwbedrijf], heeft Syncera Milieu onderzocht of een afstand van 50 meter tussen de boomgaard op de percelen, kadastraal bekend nrs. […], en de gevels van de nieuw te bouwen woningen voldoende is. Dit onderzoek heeft geleid tot het rapport "Bestrijdingsmiddelenbelasting afkomstig van fruitkweker op nieuw te bouwen woningen in plan Wadenoijen" (hierna: het rapport) van 1 mei 2006.

In het rapport staat dat de kortste afstand tussen de boomgaard en de achterzijde van de tuinen van de nieuw te bouwen woningen ongeveer 23 meter bedraagt.

Voorts staat in dit rapport dat de concentratie van het bestrijdingsmiddel op enige afstand van de bron kan worden berekend met een Gaussisch pluimmodel.

In het rapport wordt geconcludeerd dat onderbouwde argumenten zijn te noemen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de geplande afstand van 23 meter tot de perceelsgrens voldoende is om milieuhinder voor wat betreft risico op blootstelling aan de bestrijdingsmiddelen (te voorkomen).

2.6.4. In het bestreden besluit staat het volgende:

"Wij zien niet in waarom met een buffer van 30 m tussen het perceel met kadastraal nummer […] en de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "achtererf" in dit geval niet volstaan zou kunnen worden.

Van de eerder in de provinciale toetsingspraktijk gehanteerde vuistregel dat tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector (…) in het algemeen een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen (…) kan in dit geval worden afgeweken. Bij de vuistregel wordt immers uitgegaan van de afstand tot de woonbebouwing en de belastende functie. Voor de tuinen kan onzes inziens worden volstaan met een geringere toetsingsafstand. Daarbij overwegen wij dat in de tuinen doorgaans minder sprake zal zijn van blootstelling dan in de woningen (niet het gehele jaar wordt er vertoefd in de tuinen en in de tuinen zal eerder vervluchting van drift plaatsvinden). (…)

Verder achten wij de uitkomsten van het door de initiatiefnemer verrichte onderzoek van belang, welke niet erop wijzen dat een bredere buffer dan 30 m noodzakelijk is."

2.6.5. Op 8 september 2006 is de eigendom van de boomgaard, percelen kadastraal bekend nummers […], bij notariële akte overgedragen aan [bouwbedrijf]. In artikel 6 van de notariële akte van levering is onder meer het volgende bepaald:

"Voor rekening van verkoper zal een strook met een breedte van vijftig meter (50 m) gemeten vanaf de perceelsgrens van het door koper ontwikkelde nieuwbouwplan gerooid en geruimd worden. Alle vrijkomende materialen, inclusief een tijl (rij) peren langs de watergang welke zich ten zuiden van bedoelde strook bevindt, worden afgevoerd, zonder dat koper daarvoor een vergoeding ontvangt.

(…)

Uiterlijk een januari tweeduizendzeven heeft verkoper de betreffende fruitbomen geveld/geruimd. Verkoper is verplicht uiterlijk een maart tweeduizendzeven het gevelde te hebben verwijderd."

2.6.6. Verder staat in de plantoelichting dat de in het plan voorziene weg uitgevoerd zal worden als een 30 km-zone.

2.6.7. In het deskundigenbericht wordt de opmerking van een medewerker van de Universiteit Wageningen vermeld, dat het Gaussisch pluimmodel niet zonder meer voor het berekenen van de emissie van bestrijdingsmiddelen in fruitboomgaarden kan worden gebruikt. Het Gaussisch pluimmodel gaat namelijk uit van een puntbron, terwijl een boomgaard geen puntbron is, aldus het deskundigenbericht.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. De Afdeling oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene bestemming "Verkeersdoeleinden" langs de speeltuin niet leidt tot verkeersonveiligheid nu de weg voor het autoverkeer een niet-doorgaand karakter heeft en de weg zal worden uitgevoerd als een 30 km-zone. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het plan de bouw van 27 woningen mogelijk maakt, zodat de toename van het verkeer beperkt zal zijn. Voorts is de afname van de oppervlakte van de speeltuin als gevolg van de verwezenlijking van de weg beperkt, zodat verweerder daar in redelijkheid geen groot gewicht aan heeft hoeven toekennen.

Voor zover appellant aanvoert dat de speeltuin tevens geschikt moet worden gemaakt voor kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar, overweegt de Afdeling dat de speeltuin als zodanig niet in het plan is opgenomen. Dit bezwaar van appellant, wat daar verder ook van zij, kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

2.8. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen boomgaarden waarin met bestrijdingsmiddelen kan worden gespoten en nabijgelegen burgerwoningen en tuinen.

2.8.1. De Afdeling stelt voorop dat verweerder door goedkeuring te onthouden aan een strook met een breedte van 5 meter met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "achtererf" terecht de tuinen in het plangebied beschermingswaardig heeft geacht. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de tuinen van gemiddelde omvang zijn en dat tuinen langdurig door dezelfde personen kunnen worden gebruikt.

2.8.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2004, nummer 200305192/1 een afstand van dertig meter tussen de tuinen en de gronden van de boomgaard waarop kan worden gespoten voldoende is. De Afdeling overweegt echter dat dit niet uit deze uitspraak kan worden afgeleid. Uit deze uitspraak kan slechts worden afgeleid dat in die zaak een afstand van tien meter tussen een boomgaard en tuinen er mogelijk toe zou leiden dat de bewoners van de desbetreffende percelen langdurig blootgesteld worden aan bestrijdingsmiddelen, hetgeen risico's voor de gezondheid met zich brengt.

2.8.3. Verweerder is, door goedkeuring te onthouden aan een strook met een breedte van vijf meter, er vanuit gegaan dat op een afstand van dertig meter van de tuinen niet met bestrijdingsmiddelen zal worden gespoten.

Verweerder dient bij de besluitvorming over de goedkeuring van een bestemmingsplan echter uit te gaan van hetgeen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het enkele feit dat tussen [bouwbedrijf] en de eigenaar van het perceel, kadastraal bekend nummer […], een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten, waarin de eigenaar van het perceel zich verplicht om niet met bestrijdingsmiddelen te spuiten, betekent niet dat het spuiten met bestrijdingsmiddelen in planologisch opzicht is uitgesloten. Ook de eigendomsoverdracht en het notariële beding dat in de boomgaard op de percelen, kadastraal bekend nummers […], een strook bomen met een breedte van vijftig meter vanaf de plangrens moet worden gerooid, doen niets af aan het feit dat daarmee in planologische zin niet is uitgesloten dat op die percelen met bestrijdingsmiddelen kan worden gespoten. Verweerder heeft dit miskend.

2.8.4. Verweerder heeft zijn besluitvorming onder meer gebaseerd op het rapport van Syncera Milieu van 1 mei 2006. Zoals in overweging 2.6.3. is weergegeven is hierbij de concentratie van het bestrijdingsmiddel op enige afstand van de bron berekend met een Gaussisch pluimmodel, welk model blijkens het deskundigenbericht niet zonder meer geschikt is voor het berekenen van de emissie van bestrijdingsmiddelen in fruitboomgaarden. Tevens blijkt uit het rapport niet dat bij de berekeningen rekening is gehouden met de overheersende windrichting. Verweerder heeft zijn besluitvorming redelijkerwijze niet op het rapport van Syncera Milieu kunnen baseren.

2.8.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat in het onderhavige geval een afstand van dertig meter tussen de gronden van de boomgaard waarop mag worden gespoten en de achtertuinen van de nieuw te bouwen woningen wordt aangehouden en voldoende is, niet heeft gebaseerd op zorgvuldig onderzoek.

Conclusie

2.9. Uit het in 2.8.3. tot en met 2.8.5. overwogene volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, met uitzondering van de plandelen zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Proceskosten

2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 23 mei 2006, kenmerk RE2005.41824, met uitzondering van de plandelen zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;

III. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdéénenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

388-533.