Uitspraak 200604210/1


Volledige tekst

200604210/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de gemeenteraad van Westland het bestemmingsplan "Holle Watering" (hierna: het plan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2006, kenmerk DRM/ARW/ 05/9807A, over de goedkeuring ervan beslist.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij verweerder ingekomen op 30 mei 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft dit beroep doorgezonden aan de Raad van State. Voorts hebben [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2006, en [appellant sub 3] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2006, beroep daartegen ingesteld.

Bij brief van 6 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht door de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 december 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het vooronderzoek hebben burgemeester en wethouders de exploitatieopzet met betrekking tot het plan aan de Afdeling toegezonden. Daarbij hebben zij medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling ervan kennis zal mogen nemen. Op 19 oktober 2006 heeft de Afdeling beslist dat verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is met betrekking tot bepaalde passages van het stuk en de overige partijen gevraagd om toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze toestemming is verleend.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk van [appellant sub 3] ontvangen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2007, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. N.J.S. Koeman, advocaat te Amsterdam, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing is.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het bestemmingsplan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat gedeputeerde staten de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Het plan biedt een juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling en realisatie van een onderdeel van het project Westlandse Zoom dat is gericht op een integrale kwaliteitsverbetering van het betrokken gebied en is vastgelegd in de Structuurvisie Westlandse Zoom van 19 juni 2002. Het voorziet voor "Holle Watering", waar thans overwegend glastuinbouw voorkomt, een luxe woongebied met bijbehorende voorzieningen. Gekozen is voor globale, door burgemeester en wethouders uit te werken, bestemmingen ten behoeve van de herinrichting van het plangebied.

2.4. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan de aanduiding "ontsluitingspunt autoverkeer" op de plankaart ter hoogte van de Poeldijkseweg en deelgebied C, alsmede aan de passage "het op de kaart aangegeven "deelgebied C" zal via een ontsluiting worden ontsloten vanaf de Poeldijkseweg die zal worden doorgetrokken naar het Groenepad" in artikel 9, lid 2, sub 3, onder f, van de planvoorschriften. Hij heeft in dit verband overwogen dat het plan in zoverre niet voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005). Voor het overige heeft hij het plan goedgekeurd.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.5. [appellant sub 3] betoogt het bestreden besluit, na de bekendmaking ervan, ten onrechte, evenmin als het plan, binnen twee weken ter inzage zijn gelegd. Verder betoogt hij dat verweerder, door het plan grotendeels goed te keuren, aan zijn belang ten onrechte minder heeft gehecht, dan het belang bij de realisering van het plan, onder meer omdat de vraag naar woningen in het luxe segment gering is. Het plan voorziet volgens appellant bovendien ten onrechte in de vestiging van een scheepswerf. Wat betreft het naar de geluidhinder vanwege het verkeer gedane onderzoek, heeft verweerder miskend dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het afremmen en optrekken van auto's en niet is betrokken dat goedkeuring is onthouden aan het ontsluitingspunt voor het autoverkeer ter hoogte van de Poeldijkseweg. Het naar de luchtkwaliteit gedane onderzoek is volgens appellant evenmin deugdelijk, onder meer omdat bij de berekeningen is uitgegaan van een te laag aantal verkeersbewegingen per woning. Voorts heeft verweerder miskend dat de uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende gewaarborgd is, nu een actuele financiële onderbouwing ontbreekt. Ten slotte heeft verweerder volgens hem miskend dat de in artikel 18 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid onvoldoende is begrensd, nu daarin naar artikel 8 wordt verwezen.

2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voorschriften van de artikelen 9 en 12 van het Besluit op ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) is voldaan, nu in de plantoelichting de resultaten van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid zijn vermeld en de elementen die daarbij zijn betrokken. In het convenant Westlandse Zoom van 19 juni 2002 zijn volgens hem afspraken gemaakt over de herhuisvestiging van glastuinbouwbedrijven en daarvoor zijn gelden gereserveerd in de grondexploitatie. De evaluatie van dat convenant heeft volgens verweerder geleid tot een bijstelling van het woningbouwprogramma. Hij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het plan, voor zover daaraan goedkeuring is verleend, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of een onaanvaardbare toename van geluidhinder vanwege het verkeer leidt. De in artikel 18 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid is in de bepaling zelf voldoende begrensd, aldus verweerder.

2.7. [appellant sub 3] exploiteert een onderneming aan [locatie a], waarin glastuinbouw wordt bedreven. Op de plankaart staat ter plaatse van de gronden waar dit gebeurt de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" en de aanduiding "deelgebied B".

2.8. Ingevolge artikel 9, lid 1.1, van de planvoorschriften zijn de op kaart als "uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen

-UW-" aangewezen gronden bestemd voor:

a. woondoeleinden;

b. maatschappelijke doeleinden;

c. horecadoeleinden;

d. een historische scheepswerf;

e. verkeersvoorzieningen;

f. nutsvoorzieningen;

g. groenvoorzieningen;

h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

i. (dag-)recreatieve voorzieningen;

j. geluidwerende/-afschermende voorzieningen;

j. en andere tot de bovengenoemde behorende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 2.

In lid 2 zijn de hoofdlijnen neergelegd die bij de realisering van de in lid 1.1 geregelde bestemmingen in acht dienen te worden genomen. Deze houden, voor zover thans van belang, in dat binnen het op de kaart aangegeven "deelgebied B" medewerking worden verleend aan een (historische) scheepswerf.

Ingevolge lid 3.1 moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO, de in lid 1.1 bedoelde bestemmingen uitwerken met inachtneming van de in de leden 3.2 tot en met 3.5 geformuleerde regels.

Ingevolge artikel 15, lid 2.1, is het verboden bouwwerken anders te gebruiken of te laten gebruiken, dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende grond gegeven bestemming.

Ingevolge artikel 20, lid 2.1, voor zover thans van belang, mag het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van bouwwerken, dat met de in het plan aangewezen bestemming in strijd is, worden voortgezet.

2.9. De door [appellant sub 3] gestelde onregelmatigheid bij de terinzagelegging dateert - wat daarvan ook zij - van na het nemen van het bestreden besluit en kan daarom niet leiden tot het oordeel dat dat niet rechtmatig is.

2.10. Ingevolge artikel 9 van het Bro 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan heeft dit onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, gaan een bestemmingsplan, alsmede een ontwerp daarvoor, vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek voor zover dit onderzoek het in het bestemmingsplan begrepen gebied betreft.

2.10.1. In hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid:

"Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid wordt de in de samenwerkingsovereenkomst een grondexploitatie opgenomen die past binnen de kaders welke zijn gesteld in de integrale grondexploitatie Westlandse Zoom zoals deze door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Monster in juni 2003 is vastgesteld. Deze exploitatie bevat in grote lijnen de volgende onderdelen:

Uitgaven

- Verwervingskosten (inclusief planschade)

- Sloop- en milieukosten

- Planontwikkelingskosten

- Kosten voor het bouw- en woonrijp maken

- Advies-, notaris- en makelaarskosten

Inkomsten

- Uitgifte van bouwrijpe kavels

- Subsidiebijdrage van de gemeente Den Haag ten behoeve van de realisatie van de locatie Westlandse Zoom, als hierna toegelicht.

Met betrekking tot het resultaat van de totale grondexploitatie over alle deelgebieden is afgesproken dat dit ten minste positief moet zijn. Eventuele deelplantekorten zullen binnenplans worden verevend. De huidige grondexploitatieresultaten voor de Westlandse Zoom als geheel, op basis van de stedenbouwkundige visie, het convenant en de kaders uit de in 2003 vastgestelde grondexploitatie zijn neutraal tot licht positief.".

2.10.2. Er is onderzoek gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De plantoelichting geeft inzicht in de uitkomsten van dat onderzoek. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee is voldaan aan de in artikel 9 en 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gestelde vereisten. Dat het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan enige tijd voor de vaststelling, dan wel goedkeuring ervan, heeft plaatsgevonden, maakt niet dat dit onderzoek niet mocht worden gebruikt. Het in beroep aangevoerde leidt onder die omstandigheid niet tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de uitvoerbaarheid van het plan niet behoeft te worden getwijfeld.

2.11. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan, voor zover hier van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen binnen bij het bestemmingsplan te bepalen grenzen.

2.11.1. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO en met inachtneming van het bepaalde in lid 2, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op de in dit lid genoemde planonderdelen. Het aantal te bouwen woningen en/of de verhouding tussen de te bouwen eengezinshuizen en gestapelde woningen kan bijvoorbeeld worden gewijzigd, indien de afwijking is gebaseerd op een onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoeften, de afwijking van het aantal te bouwen woningen niet meer dan 20% bedraagt van het in artikel 9 genoemde aantal en het percentage gestapelde woningen met niet meer dan 10 wordt verhoogd.

Ingevolge lid 2.1 zal aan de in lid 1 bedoelde wijzigingsbepalingen slechts medewerking worden verleend, indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en het beoogde stedenbouwkundige beeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast; een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.

In artikel 8, lid 3, voor zover thans van belang, is bepaald dat dit artikel niet geldt als direct toetsingskader bij bouwvergunningen, maar een algemeen toetsingskader geeft bij de belangenafweging van onder meer wijzigingsbepalingen.

2.11.2. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in artikel 18, lid 1, van de planvoorschriften in voldoende mate is bepaald, in welke gevallen en onder welke omstandigheden burgemeester en wethouders van de in dit lid geregelde wijzigingsbevoegdheid gebruik kunnen maken. Artikel 18, lid 2.1, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 3, geeft een algemeen kader voor de door burgemeester en wethouders bij de beslissing of in een concreet geval toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid te verrichten belangenafweging.

2.12. Met de vermelding van een historische scheepswerf in artikel 9, lid 1.1, onder d, alsmede lid 2.2, onder d, sub 3, van de planvoorschriften is beoogd om een kleinschalige recreatieve voorziening mogelijk te maken in het plangebied. Ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad in de planvoorschriften abusievelijk geen begrenzing aan de omvang van deze voorziening heeft gesteld. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft verweerder dat miskend. In zoverre is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en slaagt de beroepsgrond.

2.13. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover thans van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor stikstofdioxiden in acht.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden onder de het in eerste lid bedoelde bevoegdheden in ieder geval begrepen de vaststelling en goedkeuring van een plan.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, geldt voor stikstofdioxide de grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

2.13.1. In het aanvullende rapport van DGMR van 4 april 2006, kenmerk V.2004.1002.06.N003, wordt ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied. Volgens bijlage 3 van dit rapport wordt uitsluitend de grenswaarde voor stikstofdioxide overschreden. De concentratie van stikstofdioxide op de Wateringseweg bedraagt 49,3 en 44,2 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie in 2010 onderscheidenlijk 2015, indien het plan niet wordt verwezenlijkt. Deze waarden blijven gelijk in 2010 en 2015, indien het plan wel wordt verwezenlijkt.

Bij de berekeningen is er van uitgegaan dat er 4 voertuig-bewegingen per nieuw te bouwen woning in het plangebied zullen zijn. Dit uitgangspunt is gebaseerd op gegevens van het zogenaamde Mobiliteits Onderzoek Nederland. Voor dat uitgangspunt is aansluiting gezocht bij gegevens, zoals die bekend zijn voor Wassenaar en Blaricum, nu is beoogd een luxe woongebied met bijbehorende voorzieningen te realiseren. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat deze gegevens niet tevens voor het nieuw te ontwikkelen woongebied een representatief beeld opleveren en dat voormeld uitgangspunt onjuist is.

Blijkens de stukken, waaronder het uitgebrachte deskundigenbericht, is er bij de berekeningen verder van uitgegaan dat alle woningen via het Groenepad/Hollewatering worden ontsloten en dat als gevolg van een uitbreiding van het bedrijventerrein ABC-Westland het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de berekeningen gebreken kleven.

Het in beroep aangevoerde biedt onder die omstandigheden geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan, voor zover daaraan goedkeuring is verleend, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

2.14. Bij besluit van 25 juli 2005 heeft verweerder krachtens de Wet geluidhinder hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van in de bouw van in totaal 170 woningen in het plangebied. Aan dit besluit ligt een akoestisch rapport van DGMR Raadgevend Ingenieurs B.V. van 29 april 2004 ten grondslag. Volgens dit rapport kunnen de vastgestelde hogere geluidgrenswaarden worden nageleefd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in dit rapport onjuist zijn. Daarbij is van belang in de berekening volgens het in zoverre onbestreden deskundigenbericht het optrekken en afremmen van auto's is verdisconteerd en dat volgens de in zoverre onbestreden door de gemeenteraad overgelegde aanvullende berekeningen van DGMR Raadgevend Ingenieurs B.V. het vervallen van de ontsluiting ter hoogte van de Poeldijkseweg niet meebrengt dat de geluidbelasting op het Groenepad/Holle Watering zal toenemen.

2.15. De aan de gronden ter plaatse van de onderneming van [appellant sub 3] toegekende bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" sluit uit dat deze in de definitieve structuur van het plangebied kan worden gehandhaafd. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de realisering van een nieuw woongebied, dan aan het bedrijfsbelang van appellant. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat volgens de in zoverre niet bestreden evaluatie van het convenant Westlandse Zoom van 4 november 2005 en de daarbij gevoegde stukken van Frisia makelaars, Rigo research en advies, alsmede Ecorys-Kolpron, zodanige vraag naar woningen bestaat dat de indicatieve aanwijzingen uit de "Structuurvisie Westlandse Zoom" hun invulling kunnen krijgen en het beoogde nieuwe woongebied kan worden gerealiseerd, appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat onvoldoende hervestigingsmogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven bestaan en de WRO het gemeentebestuur niet de verplichting oplegt om reeds in het kader van de planprocedure over de herplaatsing van ondernemingen, die niet kunnen worden gehandhaafd, volledige duidelijkheid te verschaffen.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.16. [appellant sub 1] voert aan dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" en de aanduiding "langzaam verkeersverbinding" dat ziet op zijn gronden, kadastraal bekend gemeente Monster, sectie […], nummer […], heeft miskend dat te weinig rekening is gehouden met zijn belangen als eigenaar, nu geen zodanige verschuiving van de ligging van het voorziene fietspad heeft plaatsgevonden, dat zijn gronden worden gespaard.

2.17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ligging van het voorziene fietspad samenhangt met de gekozen ligging van de regionale fietsroute, die in het verlengde van de Laan Hertewijk komt te liggen en waarbij de plaats van de onderdoorgang bij de Poeldijkseweg vast staat. De regionale fietsroute heeft volgens hem hiermee een logische aansluiting, zonder al te veel bochten. Verder acht verweerder van belang dat de verkavelingsmogelijk-heden van de voorziene woningbouw ten zuiden van de Gantel beperkt zijn.

2.18. [appellant sub 1] is eigenaar van de gronden, kadastraal bekend gemeente Monster, sectie […], no. […]. Op die gronden staat onder meer een ongeveer tachtig jaar oude druivenkas. De plankaart kent aan de gronden de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" en de aanduiding "langzaam verkeersverbinding" toe.

De in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften neergelegde hoofdlijnen houden, voor zover thans van belang, in dat ongeveer ter plaatse van de op de plankaart gegeven aanwijzing "langzaam verkeersverbinding" langzaamverkeersverbindingen (fiets- en/of voetpaden worden gerealiseerd.

2.19. De aan de gronden toegekende bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" en aanduiding "langzaam verkeersverbinding" sluiten uit dat de druivenkas die op deze gronden staat in de definitieve structuur van het plangebied kan worden gehandhaafd. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de realisering van een nieuw woongebied, dan aan het belang van appellant bij behoud van de kas. Daarbij is in aanmerking genomen dat de ligging van het fietspad ter plaatse van de gronden van appellant aansluit bij de ligging van een regionale fietsroute en de kas niet is aangewezen als monument of voor zodanige aanwijzing in aanmerking komt. Verder wordt in aanmerking genomen dat het bestaan van alternatieven voor het voorziene fietspad op zichzelf geen grond hoeft te vormen voor het onthouden van goedkeuring, omdat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen, indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

Het beroep van [appellanten sub 2]

2.20. [appellanten sub 2] voeren aan dat verweerder, door goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" die zien op hun woningen en glastuinbouwbedrijf aan [locaties b] te [plaats] te verlenen, heeft miskend dat de toegekende bestemming tot onzekerheid omtrent het behoud van hun woningen en voortzetting van hun onderneming leidt en dat hun woningen planologisch kunnen worden ingepast.

2.21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het plan de toekomstige structuur in hoofdlijnen is aangegeven en niet op voorhand vast staat dat de woningen van [appellanten sub 2] daarin kunnen worden ingepast. De in het plan aangegeven hoofdlijnen zullen worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan. Alsdan wordt volgens verweerder definitief duidelijk of de woningen al dan niet in de nieuwe structuur kunnen worden ingepast. Het algemene belang bij de realisering van een nieuw woongebied weegt volgens verweerder zwaarder dan de belangen van appellanten bij inpassing thans.

2.22. [appellanten sub 2] wonen aan de [locaties b]. Ter plaatse is ook hun onderneming gevestigd. Daarin wordt glastuinbouw bedreven. De kassen beslaan een oppervlakte van ongeveer 2,18 hectare. De plankaart kent, zowel aan de gronden ter plaatse van de woningen, als aan de gronden ter plaatse van de onderneming, de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" toe. Op de plankaart is verder in de directe nabijheid van de woningen de aanduiding "langzaam verkeersverbinding" opgenomen.

De in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften neergelegde hoofdlijnen houden, voor zover thans van belang, in dat ongeveer ter plaatse van de op gegeven aanwijzing "langzaam verkeersverbinding" langzaamverkeersverbindingen (fiets- en/of voetpaden worden gerealiseerd.

2.23. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 februari 2002 zaak nr. 200003809/1, JM 2002/58), moet in een plan dat ingevolge artikel 11 van de WRO geheel of gedeeltelijk moet worden uitgewerkt voldoende inzicht worden geboden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.

De in artikel 9, lid 2, van de planvoorschriften opgenomen hoofdlijnen brengen mee dat ter plaatse van de woningen van appellanten mogelijk een fietspad zal worden aangelegd. Ter zitting heeft de gemeenteraad te kennen gegeven dat mogelijk tevens water- en groenvoorzieningen zullen worden aangelegd. Eerst bij de uitwerking van het plan zal worden bepaald, op welke wijze het gebied ter plaatse van de woningen van appellanten uiteindelijk wordt ingericht. In dat kader zal worden onderzocht of, en zo ja, op welke wijze de woningen van appellanten kunnen worden ingepast. Nu de woningen liggen in een gebied dat, met uitplaatsing van de bestaande glastuinbouwbedrijven, geheel zal worden heringericht ten behoeve van de realisatie van een nieuw woongebied met bijbehorende voorzieningen, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de definitieve inrichting van het gebied en de afweging omtrent het al dan niet kunnen handhaven van deze woningen plaatsvindt in het kader van de uitwerking van het plan.

2.24. De toegekende bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-" sluit uit dat de onderneming in de definitieve structuur van het plangebied kan worden voortgezet. Hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder in zoverre niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de realisering van een nieuw woongebied, dan aan het bedrijfsbelang van appellanten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gemeente Westland, naar ter zitting is uiteengezet, om tegemoet te komen aan de mogelijke vrees voor langdurige onzekerheid bij de betrokken agrariërs, afspraken heeft gemaakt over de verwerving van de gronden met de Belangenvereniging Westlandse Zoom, waarbij de agrarische ondernemers zijn aangesloten. Daarbij heeft de gemeente Westland te kennen gegeven dat de uitvoeringswerkzaamheden zoveel mogelijk zullen worden afgestemd op de lopende bedrijfsvoering van de agrariërs in het gebied en zij uiterlijk op 31 december 2008 een reële bieding op basis van schadeloosstelling conform de Onteigeningswet zal doen op alle gronden en opstellen van de agrarische ondernemers in de deelgebieden.

2.25. Ten aanzien van een aantal aspecten hebben [appellanten sub 2] zich in hun beroepschriften beperkt tot verwijzing naar de bedenkingen en zienswijzen. In het bestreden besluit is op deze bedenkingen ingegaan. Zij hebben geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.26. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden falen, behalve voor zover daarbij is opgekomen tegen de goedkeuring van artikel 9, lid 1.1, onder d, alsmede lid 2.2, onder d, sub 3, van de planvoorschriften. Nu uit hetgeen onder 2.12 is overwogen volgt dat in zoverre rechtens slechts één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre, zelf in de zaak voorziend, hieraan goedkeuring te onthouden.

2.27. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] te worden verwezen. Voor het overige bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland 18 april 2006, kenmerk DRM/ARW/05/9807A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 9, lid 1.1, onder d, alsmede lid 2.2, onder d, sub 3, van de voorschriften van bestemmingsplan "Holle Watering";

III. onthoudt in zoverre goedkeuring aan bestemmingsplan "Holle Watering";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 3] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2] geheel ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van de bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

399