Uitspraak 200503750/1


Volledige tekst

200503750/1.
Datum uitspraak: 4 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Heeze-Leende,

en

het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2004 heeft verweerder het verzoek van appellant van 9 juni 2004 om handhavend op te treden met betrekking tot de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting) afgewezen.

Bij besluit van 12 april 2005, verzonden op 14 april 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2005.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door M.C.I. Smits, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders] bijgestaan door mr. G.C. Kooijman, advocaat te Den Bosch, daar als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellant betoogt dat het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) niet van toepassing is op de inrichting nu het stallen en onderhouden van motorvoertuigen en landbouwwerktuigen niet als hoofdactiviteit kan worden beschouwd.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van heden, no. 200504357/1, valt de inrichting niet onder de werkingssfeer van het Besluit maar geldt de op 23 januari 1996 krachtens de Wet milieubeheer verleende oprichtingsvergunning (hierna: de vergunning).

2.2. Appellant betoogt dat de uitbreiding van de loods met een uitbouw in strijd is met de vergunning.

Nu, anders dan verweerder veronderstelt, de vergunning voor de inrichting geldt en deze niet voorziet in de uitbreiding van de loods, is deze uitbreiding in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet milieubeheer. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd geacht handhavend op te treden. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.3. Appellant betoogt dat de geluidgrenswaarden worden overschreden en dat de stalling van landbouwwerktuigen door [belanghebbende] niet onder het toepassingsbereik van het Besluit valt.

De Afdeling stelt vast dat door verweerder handhavend wordt opgetreden tegen de door de inrichting veroorzaakte geluidhinder, nu bij besluit van 2 mei 2005 [vergunninghouder] een aantal lasten onder dwangsom is opgelegd terzake van de overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Deze lasten onder dwangsom ondervangen ook de eventuele geluidhinder ten gevolge van de stallingactiviteiten op het terrein van de inrichting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden, no. 200504357/1, reeds overwogen dat geen grond voor het oordeel bestaat dat de desbetreffende lasten onder dwangsom niet effectief zijn.

2.4. Appellant betoogt dat de stallingactiviteiten ten behoeve van "FNZ agri" ten onrechte niet tot de inrichting zijn gerekend.

Verweerder stelt dat deze stallingactiviteiten ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds waren beëindigd.

De Afdeling is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat destijds binnen de inrichting nog stallingactiviteiten ten behoeve van "FNZ agri" plaatsvonden. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

2.5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving ten aanzien van de uitbouw van de loods is gehandhaafd.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op de gelijktijdige behandeling ter zitting met de zaak met nummer 200504357/1 worden de reiskosten van appellant slechts eenmaal vergoed.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende van 12 april 2005, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving ten aanzien van de uitbouw van de loods is gehandhaafd;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heeze-Leende aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2006

312-492.