Uitspraak 200700630/1


Volledige tekst

200700630/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/3303 van de rechtbank Arnhem van 15 december 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de uitoefening van een fysiotherapiepraktijk van [derdebelanghebbende] op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Zegers is in de gelegenheid gesteld als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht aan dit geding deel te nemen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2007, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. H.H. Harberink en ing. M.C. Kliest, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Zuiling" heeft het perceel de bestemming "Bijzondere bebouwing, Klasse XI".

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden aangewezen voor bijzondere bebouwing, klasse XI, uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van bijvoorbeeld een peuterspeelzaal, een wijk-, verenigings- en openbaar gebouw.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank het begrip "bijzondere bebouwing" ten onrechte extensief heeft uitgelegd.

2.2.1. Uit de stukken blijkt dat binnen de fysiotherapiepraktijk een ruimte aanwezig is voor zogenaamde medische fitness. Hierbij wordt onder begeleiding bewegingstherapie gegeven.

De vraag dient te worden beantwoord of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de fysiotherapiepraktijk met de daarbij behorende medische fitness als bijzondere bebouwing in de zin van het bestemmingplan kan worden aangemerkt.

2.2.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de opsomming van functies in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften een niet-limitatief karakter heeft. Aan het in genoemd artikellid gebezigde woord "uitsluitend" kan dan ook niet de betekenis worden toegekend dat alleen de bij wijze van voorbeeld in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften genoemde gebruiksfuncties zijn toegelaten.

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat aan het woord "uitsluitend" die betekenis toekomt dat, met uitsluiting van andere functies, alleen die functies die onder het begrip "bijzondere bebouwing" zijn te brengen, ter plaatse zijn toegestaan.

2.2.3. Vast staat dat het bestemmingsplan twee hoofdfuncties kent, te weten "wonen" en "bijzondere bebouwing".

In de planvoorschriften is het begrip "bijzondere bebouwing" niet gedefinieerd en ook de toelichting hierop biedt omtrent de betekenis daarvan geen duidelijkheid. Anders dan appellant, leidt de Afdeling uit de toelichting niet af dat het begrip "bijzondere bebouwing" restrictief moet worden uitgelegd, te meer niet nu de in het planvoorschrift opgesomde functies niet-limitatief zijn bedoeld. Voorts, en anders dan appellant, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich niet tegen een ruime interpretatie van het begrip.

De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat een uitsluiting van niet-openbare en commerciële functies of niet wijkgebonden voorzieningen niet besloten ligt in het begrip "bijzondere bebouwing".

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de planvoorschriften ruimte bieden voor de door het college voorgestane uitleg van het begrip "bijzondere bebouwing" en dat de vestiging van een praktijk voor fysiotherapie en de daarbij behorende medische fitness hieronder kan worden verstaan.

2.2.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een overtreding, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.

Het betoog slaagt dan ook niet.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

328