Uitspraak 200608979/1


Volledige tekst

200608979/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/654 van de rechtbank Leeuwarden van 7 november 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 18 maart 2004 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 18 maart 2004 vernietigd.

Bij besluit van 3 februari 2006 heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2006, verzonden op 8 november 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door J.J. Wierda, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.B. Faasse, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadsvernieuwingsplan IJlst-Kom" (hierna: het bestemmingsplan) dient de dakhelling van een woning op het perceel minimaal 40º te bedragen. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning met een dakhelling van deels 20º en deels 25º. Daarvoor heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onder e, van de planvoorschriften verleend.

2.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, beperkt het geschil zich, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2005 waartegen geen hoger beroep is ingesteld, tot de vraag of het college in redelijkheid tot het verlenen van een binnenplanse vrijstelling heeft kunnen besluiten.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van het bouwplan door vergunninghouder een significante vermindering van de bezonning in zijn woning en tuin tot gevolg zal hebben. Hierdoor is volgens hem sprake van een onaanvaardbare aantasting van zijn woongenot. Appellant voert in dit verband aan dat de schaduwberekening van adviesbureau Bügel Hajema, die aan de beslissing op bezwaar ten grondslag ligt, ondeugdelijk is. Appellant heeft daartoe een schaduwberekening overgelegd, die is opgesteld door Kat architecten en Radon projectontwikkeling.

2.3.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zonlichttoetreding in de woning en de tuin van appellant als gevolg van het bouwplan niet op onevenredige wijze wordt aangetast, in aanmerking nemende hetgeen op basis van het bestemmingplan bij recht mag worden gebouwd. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college aan zijn beslissing op bezwaar een schaduwberekening van adviesbureau Bügel Hajema ten grondslag heeft gelegd, waaruit volgt dat de vermindering van bezonning die zal optreden als gevolg van verwezenlijking van het bouwplan, gelet op hetgeen op basis van het bestemmingsplan bij recht mag worden gebouwd, niet onevenredig is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schaduwberekening van Bügel Hajema zodanige gebreken vertoont dat het college zich hierop bij het nemen van de beslissing op bezwaar niet had mogen baseren. Het door appellant overgelegde tegenrapport leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat in dat rapport slechts de schaduwwerking als gevolg van het verwezenlijken van het bouwplan is onderzocht en geen rekening is gehouden met hetgeen op basis van het bestemmingsplan op het perceel bij recht mag worden gebouwd.

2.4. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van een binnenplanse vrijstelling heeft kunnen besluiten.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007

218-494.