Uitspraak 200702397/1


Volledige tekst

200702397/1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/854 van de rechtbank Dordrecht van 23 februari 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland (hierna: het college) het object [locatie] te Oud-Beijerland aangewezen als gemeentelijk monument.

Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2007, waar appellant, in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M. el Hachmioui, ambtenaar in dienst van de gemeente Oud-Beijerland, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Hetgeen appellant in hoger beroep betoogt, is een herhaling van hetgeen hij reeds bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college bij de vaststelling van de monumentale betekenis van het pand heeft mogen uitgaan van het advies van de Monumentencommissie en het door het college, naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar, gevraagde nadere advies van de stichting "Dorp, Stad & Land" (hierna: de stichting) en heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat appellant deze adviezen niet voldoende onderbouwd heeft weerlegd. Appellant heeft immers geen deskundig tegenonderzoek doen uitvoeren. De niet-onderbouwde stelling van appellant dat de procedure niet juist is doorlopen en het toegekende aantal punten onjuist is, leidt niet tot een andere conclusie. Dat het pand, anders dan in het advies van de stichting is vermeld, in een dusdanig slechte staat verkeerd dat restauratie niet haalbaar is, heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft ten slotte terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het enkele feit dat het object als gemeentelijk monument is aangewezen leidt tot een zodanige aantasting van de waarde van dat pand dan wel onverkoopbaarheid ervan, dat het college op die grond de financiële belangen van appellant van meer gewicht had moeten achten dan de met de aanwijzing gediende belangen.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Poot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007

362