Uitspraak 200608492/1


Volledige tekst

200608492/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2498 van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) vergunning verleend aan [vergunninghoudster] tot het splitsen van het pand [locatie] te Amsterdam in vijf appartementsrechten.

Bij besluit van 18 april 2006 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en bepaald dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 januari 2007 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Bij brief van 1 mei 2007 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Dirkse, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur ten onrechte het bezwaar van appellant wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij acht het niet onaannemelijk dat appellant eerst eind december 2005 heeft kennisgenomen van het op 21 februari 2005 genomen besluit. Tegen dat besluit is appellant, door bij brief van 27 december 2005 bezwaar te maken, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk opgekomen. Hetgeen in hoger beroep door het dagelijks bestuur is betoogd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant, anders dan hij stelt, reeds eerder dan eind december 2005 van het besluit van 21 februari 2005 op de hoogte is geraakt.

2.2. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verstaat onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de Afdeling in uitspraken van respectievelijk 5 oktober 1999 en 25 november 1999 heeft geoordeeld dat de belangen van een huurder/bewoner door het besluit tot verlening van een splitsingsvergunning weliswaar worden geraakt, doch dat zijn belang niet rechtstreeks bij een dergelijk besluit is betrokken. De rechtbank heeft verder overwogen dat dit besluit in de regel voor een huurder slechts mogelijke gevolgen met zich brengt via diens rechtsverhouding met de verhuurder/eigenaar en dat, gelet op hetgeen appellant heeft aangevoerd, niet is gebleken dat zijn belang rechtstreeks bij het besluit tot verlening van de splitsingsvergunning is gelegen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat in de visie van appellant de verlening van de vergunning er toe heeft geleid dat de woning is verslechterd, op zichzelf geen grond is om een rechtstreeks belang bij de verleende vergunning aan te nemen.

2.4. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is. Daartoe brengt appellant onder meer naar voren dat door verlening van de splitsingsvergunning de juridische status van de woning is gewijzigd en dat de woning is verslechterd en in waarde achteruit is gegaan. Appellant voert verder aan dat de rechtbank, na vernietiging van het besluit op bezwaar, ten onrechte de rechtsgevolgen van dat besluit in stand heeft gelaten en dat de rechtbank voorts ten onrechte heeft bepaald dat de gemeente Amsterdam slechts € 37,00 griffierecht dient te vergoeden.

2.5. Door het dagelijks bestuur is op grond van artikel 33 van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening 2003 vergunning verleend aan de [vergunninghoudster] tot het splitsen van het pand [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand) in vijf appartementsrechten. Appellant huurt een verdieping in dit pand.

2.6. Voor de beoordeling of appellant als huurder belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, is bepalend in hoeverre de splitsingsvergunning van invloed is op zijn woonsituatie.

Een splitsingsvergunning voorziet slechts in publiekrechtelijke toestemming om de eigendom van het pand om te zetten in appartementsrechten. De aan de eigenaar van de woning van appellant verleende vergunning eerbiedigt het woonrecht van appellant en brengt geen wijziging in zijn woonsituatie. In zoverre wordt appellant door de verlening van de vergunning niet rechtstreeks in zijn belang geraakt. Voorts zijn aan de verlening van de vergunning geen voorwaarden gesteld die van invloed zijn op de woonsituatie van appellant. Ter zitting in hoger beroep is door het dagelijks bestuur toegelicht dat tevoren aan het casco van het pand werkzaamheden hebben plaatsgevonden, omdat voor verlening van een splitsingsvergunning vereist is dat het casco tien jaar onderhoudsvrij is. Het betoog van appellant dat er (renovatie)werkzaamheden in zijn woning hebben plaatsgevonden waarvan hij overlast heeft ondervonden leidt niet tot een ander oordeel, omdat ter zitting is gebleken dat die werkzaamheden niet waren vereist voor het verlenen van de splitsingsvergunning en derhalve met de verlening van de vergunning geen verband hielden.

Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. De rechtbank is, zij het op enigszins andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen. De rechtbank heeft daarom met recht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de bezwaartermijn, in standgelaten. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet.

2.7. Het hoger beroep slaagt wel in zoverre de rechtbank heeft verzuimd appellant het gehele bedrag dat hij aan griffierecht heeft betaald te vergoeden. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 37,00 vergoedt. Voor het overige dient die uitspraak, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, in zaak no. AWB 06/2498, van 23 oktober 2006, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 37,00 vergoedt;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. gelast dat gemeente Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007

369-440.