Uitspraak 200603057/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2007:BA9833
- Datum uitspraak
- 18 juli 2007
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 20 januari 2005, kenmerk M16, heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken verzocht om met toepassing van artikel 40 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen van de bepalingen van de bestemmingsplannen "Schinveld-Oost" en "Buitengebied" teneinde in een deel van de Schinveldse bossen de volgende maatregelen te kunnen treffen: - het afzagen van bomen op een hoogte van ongeveer 1 meter boven de grond in een strook van 6 ha langs een Nederlands-Duitse grensweg; - het afzagen van een beperkt aantal te hoge bomen in de overige 14 ha; - het vervolgens uitvoeren van een hakhoutbeheersplan om te voorkomen dat de bomen te hoog worden.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Limburg
200603057/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Onderbanken,
2. het college van burgemeester en wethouders van Brunssum,
3. het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken,
4. de gemeente Onderbanken,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. de vereniging "Vereniging Stop Awacs Overlast", gevestigd te Brunssum, en anderen,
8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats],
9. [appellanten sub 9], wonend te [woonplaats],
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],
11. [appellanten sub 11], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2005, kenmerk M16, heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken verzocht om met toepassing van artikel 40 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling te verlenen van de bepalingen van de bestemmingsplannen "Schinveld-Oost" en "Buitengebied" teneinde in een deel van de Schinveldse bossen de volgende maatregelen te kunnen treffen: - het afzagen van bomen op een hoogte van ongeveer 1 meter boven de grond in een strook van 6 ha langs een Nederlands-Duitse grensweg; - het afzagen van een beperkt aantal te hoge bomen in de overige 14 ha; - het vervolgens uitvoeren van een hakhoutbeheersplan om te voorkomen dat de bomen te hoog worden.
Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken aan verweerder medegedeeld medewerking te verlenen aan de verzochte vrijstelling.
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken onder voorschriften en beperkingen vrijstelling verleend van de bepalingen van het bestemmingsplan "Schinveld-Oost" voor het afzagen van de toppen van acht bomen.
Bij besluit van 3 augustus 2005, kenmerk 2005170682, heeft verweerder de in zijn voornoemde brief van 20 januari 2005 verzochte vrijstelling integraal verleend.
Bij besluit van 20 maart 2006, kenmerk 2006246334, heeft verweerder op de onder meer door appellanten tegen de besluiten van 7 juli 2005 en 3 augustus 2005 ingediende bezwaarschriften beslist. Hij heeft de bezwaren voor zover ingediend door of namens de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Onderbanken en de natuurlijke personen buiten de kernen Schinveld, Brunssum, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft de ontvankelijke bezwaren gegrond verklaard wat betreft de onbepaaldheid van de voorgenomen ingreep in de 14 ha grenzend aan de strook van 6 ha. Hij heeft de primaire beslissing bij het bestreden besluit in zoverre aangepast dat de door de Staatssecretaris van Defensie bij brief van 23 december 2005 toegezonden nadere detaillering maatgevend is voor het obstakelvrij maken en vervolgens houden van de vliegfunnel. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, appellant sub 2 bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2006, appellant sub 3 bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, appellante sub 4 bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, appellant sub 5 bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2006, appellant sub 6 bij brief van 29 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, appellanten sub 7 bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, appellant sub 8 bij brief van 23 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2006, appellanten sub 9 bij brief van 24 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, appellant sub 10 bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2006, en appellanten sub 11 bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2006. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 29 mei 2006. Appellant sub 3 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2006. Appellante sub 4 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2006. Appellant sub 6 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 9 mei 2006. Appellanten sub 7 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2006. Appellanten sub 11 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 24 mei 2006.
De Staatssecretaris van Defensie is in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen.
Bij brief van 3 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 1, appellant sub 3, appellante sub 4, appellanten sub 7, appellant sub 8, appellanten sub 11, en de Staatssecretaris van Defensie. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2007, waar appellant sub 1, appellant sub 3 en appellante sub 4 vertegenwoordigd door prof. mr. A.Q.C. Tak, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. H.D. Lelieveld en mr. A.C.H. de Jong, ambtenaren van de gemeente Brunssum, appellant sub 6, in persoon, appellanten sub 7, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de vereniging, appellant sub 8, in persoon, appellanten sub 9, vertegenwoordigd door [appellant sub 9A], appellant sub 10, in persoon, en appellanten sub 11, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is de Staatssecretaris van Defensie, als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, voornoemd, alsmede mr. A.J. van Heusden en drs. A.N. Lefferts, ambtenaren van het ministerie, en kolonel J.N. Zijlstra, plaatsvervangend commandant van de NAVO-basis te Geilenkirchen, verschenen. [appellant sub 5] is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.
Buiten bezwaar van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het college van burgemeester en wethouders verzoeken ten behoeve van een project vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor zover bovengemeentelijke belangen zulks vorderen, een verwezenlijking van dat project in de naaste toekomst noodzakelijk is en naar het oordeel van de Minister de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen. In dat geval is artikel 19 niet van toepassing. Bij zijn verzoek voegt de Minister, onder vermelding van de redenen tot het verzoek, een beschrijving van het betrokken project en geeft hij aan welke consequenties het project zal hebben voor het desbetreffende bestemmingsplan. Het verzoek geeft aan voor welk gebied het geldt en wordt vanaf het tijdstip van ontvangst voor dit gebied gelijkgesteld met een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21. Bij zijn verzoek voegt de Minister het desbetreffend verzoek tot vrijstelling voor het project met daarbij behorende stukken.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, stelt de Minister, voor zover zijn verzoek geen grondslag vindt in een plan als bedoeld in artikel 2a, achtste lid, dan wel in een aanwijzing als bedoeld in artikel 37, tweede lid, de Tweede Kamer vier weken tevoren in kennis van zijn voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid, onder vermelding van de redenen daarvoor.
Ingevolge artikel 40, derde lid, van de WRO besluit het college van burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes weken na ontvangst van het verzoek met de bijbehorende aanvraag omtrent medewerking aan het verzoek tot het verlenen van vrijstelling.
Ingevolge artikel 40, vierde lid, van de WRO, legt het college van burgemeester en wethouders, indien dit college besluit tot medewerking aan het verzoek, binnen twee weken na dagtekening van zijn besluit het verzoek tot het verlenen van vrijstelling met de bijbehorende aanvraag gedurende vier weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 40, zevende lid, van de WRO, voor zover hier van belang, besluit het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging, genoemd in het vierde lid, omtrent het verzoek tot het verlenen van vrijstelling.
Ingevolge artikel 40, negende lid, van de WRO, voor zover hier van belang, besluit de Minister, indien het college van burgemeester en wethouders niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn besluit, dan wel bij zijn besluit ingevolge het zevende lid geen vrijstelling verleent, omtrent het verlenen van de vrijstelling binnen vier weken na afloop van die termijn, dan wel na eerdere kennisgeving van dat besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 40a van de WRO, voor zover hier van belang, is de gemeenteraad verplicht, indien met toepassing van artikel 40 besloten wordt tot verlening van vrijstelling, binnen een jaar te rekenen vanaf dat besluit het bestemmingsplan dienovereenkomstig vast te stellen of te herzien.
2.2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder j, van de WRO, kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 40.
2.2.3. Ingevolge artikel 55, aanhef en onder c, van de WRO, worden voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt een besluit omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 40, eerste lid, en besluiten omtrent medewerking als bedoeld in artikel 40, derde, achtste en negende lid, en het besluit omtrent die vrijstelling.
Ontvankelijkheid in beroep
2.3. Verweerder heeft betwist dat het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad van Onderbanken en de gemeente Onderbanken ontvankelijk zijn in beroep omdat zij volgens hem uitsluitend bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van genoemd college van 7 juli 2005.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat verweerder de bezwaren van genoemde appellanten bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken en daarop heeft beslist. Dit brengt mee dat appellanten belanghebbenden zijn bij de beslissing op bezwaar, zodat hun beroep in zoverre ontvankelijk is. Gelet hierop faalt het betoog van verweerder.
Bezwaarschriftenprocedure
2.4. Het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken voert in beroep aan dat ten onrechte een bezwaarschriftenprocedure is doorlopen voorafgaand aan de beroepsprocedure bij de Afdeling. Volgens appellant moest gelet op de specifieke aard van de NIMBY-procedure na het nemen van de beslissing tot verlening van de vrijstelling rechtstreeks beroep bij de Afdeling worden ingesteld.
Dit betoog faalt. Zoals onder 2.1. is overwogen is ingevolge het overgangsrecht behorende bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) (oud) van toepassing op de onderhavige procedure. De in deze bepaling opgenomen uitzonderingen op de hoofdregel dat alvorens beroep kan worden ingesteld eerst bezwaar dient te worden gemaakt, zijn in dit geval niet van toepassing. Ook in de WRO is voor de NIMBY-procedure geen uitzondering gemaakt op de genoemde hoofdregel. De vraag of het overslaan van de bezwaarfase wenselijk is in verband met het specifieke karakter van de NIMBY-procedure, valt buiten de reikwijdte van de toetsing van de Afdeling en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Ontvankelijkheid in bezwaar van [appellant sub 8], natuurlijke personen die woonachtig zijn buiten de kernen Schinveld, Brunssum, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek, en de gemeente Onderbanken
2.5. [appellant sub 8] voert in beroep aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren aan dat hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het is ingediend namens natuurlijke personen die buiten de kernen Schinveld, Brunssum, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek woonachtig zijn.
De gemeente Onderbanken voert aan dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.5.1. Uit de stukken blijkt dat uitvoering van de door het besluit van de Minister mogelijk gemaakte, in het procesverloop genoemde, maatregelen in de Schinveldse bossen, er bij bepaalde weersomstandigheden toe kan leiden dat AWACS-vliegtuigen die vanaf de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen in westelijke richting opstijgen, in vergelijking met de bestaande situatie 20 meter lager over de bebouwde kommen van Brunssum en Schinveld vliegen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de effecten die zijn verbonden aan het 20 meter lager vliegen zich niet voordoen op een afstand groter dan 7 km vanaf het eind van de startbaan omdat dan de normale operationele vlieghoogte is bereikt, zodat het bestreden besluit op een grotere afstand geen gevolgen heeft.
2.5.2. Uit artikel 8:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb volgt dat slechts een belanghebbende tegen een besluit bezwaar kan maken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dienen natuurlijke personen alsmede rechtspersonen die niet voor belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb opkomen, een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.5.3. [appellant sub 8] woont te Hoensbroek. Uitvoering van de door het bestreden besluit van verweerder mogelijk gemaakte maatregelen, leidt niet tot gewijzigd gebruik van het luchtruim boven Hoensbroek. Niet is gebleken dat appellant anderszins een belang heeft dat rechtstreeks bij dit besluit is betrokken.
2.5.4. De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren aan dat de bezwaarden vaak hun werkplek op een kortere afstand dan 7 kilometer hebben van de vliegbasis. Ook hebben betrokkenen vaak kinderen op scholen in Onderbanken. Daarnaast betoogt de vereniging dat ook op 7 kilometer afstand de gevolgen van de oefenvluchten goed merkbaar zijn.
Naar het oordeel van de Afdeling is de enkele stelling dat bezwaarden een werkplek hebben in een bepaalde plaats dan wel dat zij hun kinderen daar naar school laten gaan in het algemeen onvoldoende om een persoonlijk belang aan te kunnen nemen. Appellanten hebben niet gespecificeerd welke bezwaarden het hier betreft en op grond van welke omstandigheden niettemin voor deze bezwaarden een persoonlijk belang zou moeten worden aangenomen.
Wat betreft de gestelde gevolgen van de oefenvluchten wordt vooropgesteld dat belanghebbendheid in deze procedure alleen kan worden aangenomen indien het belang rechtstreeks wordt geraakt door de bij het bestreden besluit mogelijk gemaakte maatregelen. Niet gebleken is dat de omstandigheid dat de betrokken natuurlijke personen die wonen op een afstand van 7 kilometer of meer van de vliegbasis, gevolgen van de oefenvluchten ondervinden, een rechtstreeks gevolg is van de uitvoering van de door het bestreden besluit mogelijk gemaakte maatregelen.
Ten aanzien van de betrokken natuurlijke personen zijn geen andere belangen gesteld op grond waarvan dezen als belanghebbenden moeten worden aangemerkt.
2.5.5. Ten aanzien van het beroep van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Onderbanken wordt overwogen dat de gemeente de financiële gevolgen draagt van de verplichting tot aanpassing van de betrokken bestemmingsplannen die uit artikel 40a van de WRO voortvloeit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de gemeente Onderbanken moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.5.6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bezwaren van [appellant sub 8] en de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, voor zover ingediend namens natuurlijke personen die buiten de kernen Schinveld, Brunssum, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek woonachtig zijn, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van [appellant sub 8] is geheel ongegrond en het beroep van de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen is in zoverre ongegrond.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van de gemeente Onderbanken ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van de gemeente Onderbanken is gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 1:2, tweede lid, van de Awb.
Bejegening tijdens hoorzitting
2.6. [appellanten sub 9], en de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren in beroep aan dat zij door verweerder vanwege de veiligheidsmaatregelen die hij voor de hoorzitting naar aanleiding van de bezwaren heeft getroffen, onheus zijn behandeld.
2.6.1. Uit het verslag van 5 januari 2006 dat 46 pagina's beslaat, blijkt dat de hoorzitting is aangevangen om 10:15 uur en is geëindigd om 18:15 uur, en dat die dag ongeveer 25 personen het woord hebben gevoerd, onder wie [voorzitter], namens de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, (pagina's 2-6 van het verslag) en [appellant sub 9A] (pagina's 21-26 van het verslag). Niet is gebleken dat de door verweerder getroffen veiligheidsmaatregelen appellanten hebben belemmerd om hun bezwaren tijdens de hoorzitting in vrijheid toe te lichten. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
Bevoegdheid van verweerder
2.7. Een aantal appellanten voert in beroep aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 40 van de WRO stelt aan de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheden.
De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren aan dat bovengemeentelijke belangen die de uitvoering van de werkzaamheden vorderen, afwezig zijn. Volgens appellanten worden uitsluitend de belangen van de in het buitenland gelegen vliegbasis Geilenkirchen gediend.
[appellanten sub 9] en [partij] en anderen voeren in beroep aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat een verwezenlijking van het betrokken project in de naaste toekomst noodzakelijk is. [appellanten sub 9] en [partij] en anderen voeren aan dat de in artikel 40, eerste lid, van de WRO bedoelde urgentie ontbrak ten tijde van het nemen van het besluit van 7 juli 2005, zodat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid niet toegepast kon worden. Appellanten stellen dat de aanwezigheid van de bossen reeds bij de aanleg van de vliegbasis Geilenkirchen bekend was en dat de wijze waarop de vliegbasis is aangelegd de oorzaak is van de bestaande operationele beperkingen. Volgens hen mag de Nimby-procedure niet worden gebruikt om destijds bewust gemaakte fouten te herstellen. [appellanten sub 9] betogen verder dat urgentie ontbreekt omdat de vliegbasis zal worden gesloten. De gemeenteraad van Onderbanken voert in beroep aan dat ten aanzien van een bosgebied van 13 ha, het zogeheten deelgebied C, niet is voldaan aan de eis van urgentie omdat in dit gebied geen enkele boom te hoog is.
[appellanten sub 9], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, [partij] en anderen, [appellant sub 5] en het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voeren aan dat uit een oogpunt van vliegveiligheid geen noodzaak bestaat voor de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor vrijstelling is verleend. De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, en [partij] en anderen betogen in dit verband dat een alternatieve oplossing bestaat in de vorm van de verlenging van de start- en landingsbaan in oostelijke richting waar minder mensen wonen.
[appellanten sub 9] en het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken betogen dat verweerder ten onrechte het besluit van dit college van 7 juli 2005 terzijde heeft geschoven. De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren aan dat de besluitvorming ondemocratisch is verlopen.
2.7.1. Het inleidende verzoek van de Minister van 20 januari 2005 beoogt de aanleg en instandhouding van een met de NAVO-vliegveiligheidsvoorschriften overeenstemmende obstakelvrije vliegfunnel mogelijk te maken ten westen van de start- en landingsbaan van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen, welke basis is gelegen in de Bondsrepubliek Duitsland nabij de Nederlands-Duitse grens.
Bij brief van 23 december 2005 heeft de Staatssecretaris van Defensie aan verweerder een nadere detaillering van de voorgenomen activiteiten voor het obstakelvrij maken en houden van de vliegfunnel boven de ongeveer 14 ha grenzend aan het gebied van 6 ha (deelgebied A) toegezonden. In deze detaillering onderscheidt de Staatssecretaris een bosstrook ter grootte van ongeveer 1 ha (deelgebied B) direct grenzend aan deelgebied A en het resterende gedeelte van ongeveer 13 ha (deelgebied C).
Blijkens de nadere detaillering zijn steekproefsgewijs boomhoogtemetingen verricht in deelgebied B op basis waarvan is geconcludeerd dat het werkelijke aantal te hoge bomen binnen 70 proefvlakken in dit gebied naar verwachting tussen 140 en 420 ligt. In de brief van de Staatssecretaris van Defensie is voorts gesteld dat bij de velling van de te hoge bomen rekening zal worden gehouden met de boomsoort en de lokale omstandigheden. De hoogte van afzagen kan daardoor variëren van ongeveer 0,10 m tot 1 m. In het resterende deel van deelgebied B alsmede in deelgebied C zullen geen bomen worden geveld.
In de nadere detaillering is gesteld dat het beheer van de deelgebieden B en C is beperkt tot het kappen of ringen van te hoge bomen wanneer zij de vliegfunnel dreigen in te groeien.
2.7.2. Verweerder heeft de primaire beslissing bij het bestreden besluit in zoverre aangepast dat de nadere detaillering maatgevend is voor het obstakelvrij maken en vervolgens houden van de vliegfunnel.
2.7.3. Voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 40 van de WRO is voldaan, dient de feitelijke situatie ten tijde van het doen van het verzoek als bedoeld in het eerste lid van dit artikel in ogenschouw te worden genomen. Dit betekent dat zowel de aanwezigheid van de bossen als de aanwezigheid van de vliegbasis als een gegeven moeten worden beschouwd. De omstandigheid dat indertijd gekozen had kunnen en, naar appellanten betogen, moeten worden voor een andere aanleg van de vliegbasis, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Anders dan [appellanten sub 9] stellen, is niet aannemelijk geworden dat de vliegbasis Geilenkirchen op korte termijn zal worden gesloten.
2.7.4. Ten aanzien van deelgebied A en deelgebied B overweegt de Afdeling het volgende.
2.7.5. Niet in geschil is dat de bestaande situatie in deelgebied A en deelgebied B niet voldoet aan de NAVO-vliegveiligheidsvoorschriften en dat door de groei van de bomen in het direct aan de vliegbasis grenzende deel van de Schinveldse bossen de afwijking van deze voorschriften gelijk blijft of groter wordt. Deze voorschriften richten zich op het gebruik van de desbetreffende vliegtuigen en houden geen voor burgers of een lidstaat bindende regels in. Deze voorschriften zijn minder streng dan de voorschriften voor de burgerluchtvaart die op grond van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen voor in Nederland gelegen militaire vliegbases gelden. De omstandigheid dat, zoals appellanten stellen, de vliegveiligheid in de afgelopen periode niet in gevaar is gekomen, is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting het resultaat van aanpassingen van de toegepaste vliegprocedures. Deze omstandigheid laat onverlet dat niet wordt voldaan aan de NAVO-vliegveiligheidsvoorschriften.
2.7.6. Uit de stukken blijkt dat de Minister gedurende de voorgaande vijftien jaar veelvuldig overleg met het gemeentebestuur van Onderbanken (voorheen: Schinveld) heeft gepleegd over de aanleg en instandhouding van bovengenoemde funnel, maar dat het gemeentebestuur iedere medewerking daaraan heeft geweigerd.
2.7.7. Het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit van de Minister is gericht op de verwezenlijking van een project in deelgebieden A, B en C. Gezien de reeds in deelgebied A en deelgebied B bestaande discrepantie tussen de feitelijke situatie en de situatie zoals deze volgens de vliegveiligheidsvoorschriften zou moeten zijn, het feit dat deze discrepantie in de naaste toekomst slechts groter wordt en het feit dat met het waarborgen van de vliegveiligheid grote belangen, onder meer van de bevolking van de regio alsmede de internationale defensie, zijn gediend, is de Afdeling ten aanzien van deze deelgebieden van oordeel dat de Minister op zichzelf beschouwd het standpunt heeft kunnen innemen dat bovengemeentelijke belangen de verwezenlijking van het project vorderen en deze verwezenlijking in de naaste toekomst is aangewezen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de besluitvorming omtrent die verwezenlijking is vastgelopen. Het verzoek van de Minister voldoet derhalve aan de formele vereisten voor de toepassing van artikel 40, eerste lid, van de WRO voor zover het deelgebied A en deelgebied B betreft.
2.7.8. De zogenoemde NIMBY-procedure van artikel 40 van de WRO is blijkens de wetsgeschiedenis erop gericht de besluitvorming te forceren teneinde de verwezenlijking van een project mogelijk te maken. Daarvan maakt onderdeel uit dat het besluit van verweerder onder omstandigheden in de plaats treedt van het besluit van het college van burgemeester en wethouders. Gelet hierop treft het betoog van de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen dat de besluitvorming ondemocratisch is verlopen geen doel. Het ontbreken van draagvlak bij de overige betrokken overheden, kan juist een aanleiding vormen om onder de in artikel 40 van de WRO neergelegde voorwaarden met toepassing van dit artikel de verwezenlijking van een project alsnog mogelijk te maken.
Voor zover appellanten ter onderbouwing van hun betoog wijzen op het feit dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal door middel van meerdere moties kenbaar heeft gemaakt zich niet te kunnen verenigen met het voeren van de onderhavige NIMBY-procedure, overweegt de Afdeling dat deze moties van betekenis zijn in de politieke verhouding tussen de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de regering. De aangenomen moties brengen niet de verplichting voor verweerder mee zich te onthouden van de toepassing van de in artikel 40 van de WRO neergelegde bevoegdheden.
2.7.9. Als sluitstuk van de NIMBY-procedure laat artikel 40, negende lid, van de WRO aan het college van burgemeester en wethouders twee mogelijkheden: ofwel vrijstelling verlenen, ofwel vrijstelling weigeren waarna de bevoegdheid te besluiten omtrent vrijstelling overgaat op de Minister. Voor de toepassing van artikel 40, negende lid, van de WRO is echter niet slechts bepalend of vrijstelling is verleend. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich dat indien door het college van burgemeester en wethouders vrijstelling is verleend, ook van belang is of de verleende vrijstelling overeenstemt met doel en strekking van het daaraan ten grondslag liggende verzoek. Een andersluidend oordeel zou immers betekenen dat het verlenen van een vrijstelling die niet overeenstemt met doel en strekking van het verzoek, zou verhinderen dat de bevoegdheid te besluiten omtrent vrijstelling op de Minister overgaat en verwezenlijking van het project niet mogelijk zou worden gemaakt. Een besluit tot vrijstelling dat wezenlijk afwijkt van doel en strekking van het verzoek, dient dan ook te worden aangemerkt als een weigering van de verzochte vrijstelling. Bij het bepalen van doel en strekking van het verzoek is het te verwezenlijken project bepalend.
In het voorliggende geval is het te verwezenlijken project de aanleg en instandhouding van een met de NAVO-vliegveiligheidsvoorschriften overeenstemmende obstakelvrije vliegfunnel ten westen van de start- en landingsbaan van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen. Het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken heeft bij zijn besluit van 7 juli 2005 onder het stellen van een aantal stringente voorwaarden vrijstelling verleend van de bepalingen van het bestemmingsplan "Schinveld-Oost" voor het afzagen van de toppen van acht bomen. Uit de aan het verzoek en het primaire besluit van de Minister ten grondslag gelegde onderzoeken blijkt evenwel dat aanzienlijk meer bomen in de obstakelvrije vliegfunnel steken dan de acht bomen waarop het besluit van het college betrekking heeft. In het van 14 oktober 2005 daterende onderzoek 'Inventarisatie boomhoogtes en toetsing maximaal toelaatbare hoogte Schinveldse bossen' van Loo Plan wordt dit bevestigd. Naar het oordeel van de Afdeling wijkt het vrijstellingsbesluit van het college dan ook zodanig af van doel en strekking van het verzoek, dat dit als een weigering van de verzochte vrijstelling dient te worden aangemerkt, zodat de bevoegdheid te besluiten omtrent de vrijstelling van rechtswege op de Minister is overgegaan. Het betoog van [appellanten sub 9], en het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken dat verweerder ten onrechte het besluit van dit college terzijde heeft geschoven, faalt daarom.
2.7.10. Gelet op het voorgaande is de Afdeling ten aanzien van deelgebied A en deelgebied B van oordeel dat in het voorliggende geval is voldaan aan de voorwaarden die artikel 40 van de WRO stelt voor toepassing van de in die bepaling neergelegde bevoegdheden.
2.7.11. Ten aanzien van deelgebied C overweegt de Afdeling het volgende.
2.7.12. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is aannemelijk geworden dat noch ten tijde van het doen van het inleidende verzoek van 20 januari 2005 noch ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de noodzaak bestond binnen dit deelgebied op korte termijn bomen te kappen of te ringen. Derhalve moet worden geoordeeld dat in zoverre niet is voldaan aan de in artikel 40, eerste lid, van de WRO opgenomen voorwaarde dat de verwezenlijking van het project binnen dit deelgebied in de naaste toekomst noodzakelijk is. Verweerder was derhalve niet bevoegd de NIMBY-procedure te voeren voor deelgebied C.
Verslechtering ten opzichte van de primaire beslissing
2.8. De gemeenteraad van Onderbanken alsmede de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen stellen in beroep dat de heroverweging die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit heeft geleid tot een verslechtering omdat duidelijk is geworden dat in een aan het gebied van 6 ha (deelgebied A) grenzende bosstrook van 1 ha (deelgebied B) niet een tiental maar mogelijk enkele honderden bomen zullen worden gerooid.
2.8.1. De primaire beslissing strekt ertoe het kappen van een aantal hoge bomen in deelgebied B en deelgebied C mogelijk te maken als onderdeel van de maatregelen om de vliegfunnel obstakelvrij te maken en te houden. Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft verweerder de primaire beslissing bij het bestreden besluit in zoverre aangepast dat de nadere detaillering maatgevend is voor het obstakelvrij maken en vervolgens houden van de vliegfunnel. Hij heeft daarbij onderkend dat het aantal betrokken bomen beduidend hoger is dan de ongeveer 10 bomen die zijn vermeld in de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 21 december 2004. Verweerder heeft dit verklaard door de omstandigheid dat het aantal van ongeveer 10 bomen is gebaseerd op de extrapolatie naar het jaar 2000 van meetgegevens uit of van vóór 1997/1998 op basis van de toenmalige verwachtingen over het groeipotentieel van de bomen, terwijl de gegevens van de nadere detaillering direct berusten op recente metingen.
2.8.2. Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2.8.3. Voor de vraag of sprake is van een relevante verslechtering in positie moet worden onderscheiden tussen de rechtsgevolgen van een besluit en de mogelijke feitelijke gevolgen ervan. In dit geval is bij de primaire beslissing een vrijstelling van de geldende bestemmingsplannen verleend. De bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde vrijstelling heeft hetzelfde rechtsgevolg als de bij het primaire besluit verleende vrijstelling. De stelling van appellanten dat met het thans bestreden besluit ten onrechte een nadeliger situatie tot stand is gebracht ten opzichte van het primaire besluit, onderschrijft de Afdeling derhalve niet. Mitsdien treft het desbetreffende betoog van de gemeenteraad van Onderbanken en de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen geen doel.
Deskundigenbericht
2.9. Meerdere appellanten hebben in hun reacties op het deskundigenbericht en ter zitting betoogd dat de Afdeling het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) van 16 maart 2007 niet zou mogen betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit. Deze appellanten hebben aangevoerd dat de StAB onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke gevolgen van de besluitvorming ter zake van de NIMBY-vrijstelling. Zij wijzen erop dat door hen in het kader van het onderzoek ter plaatse gemaakte opmerkingen alsmede door hen aangeleverde stukken niet in het deskundigenbericht zijn vermeld en besproken.
De gemeenteraad van Onderbanken en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente hebben zich in dit verband onder verwijzing naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 18 maart 1997 in de zaak Mantovanelli tegen Frankrijk (NJ 1998, 278), op het standpunt gesteld dat de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht zich niet verdraagt met het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) gestelde vereiste van een eerlijk proces.
2.9.1. Uit dit arrest volgt dat appellanten in de gelegenheid moeten zijn geweest effectief te reageren op het deskundigenbericht.
Uit de stukken blijkt dat adviseurs van de StAB op 25 januari, 31 januari, 1 februari, 10 februari en 13 maart 2007 hebben gesproken met partijen. Tijdens deze gesprekken hebben partijen de gelegenheid gehad hun standpunten nader toe te lichten. Overeenkomstig artikel 8:47, vijfde lid, van de Awb zijn partijen na het uitbrengen van het deskundigenbericht in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot de inhoud van het deskundigenbericht naar voren te brengen. Ook zijn partijen overeenkomstig artikel 8:58, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Meerdere appellanten hebben van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Tevens hebben zij ter zitting hun klachten over het deskundigenbericht en over de reikwijdte van het verrichte onderzoek naar voren kunnen brengen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten in de onderhavige procedure in de gelegenheid zijn geweest effectief hun inbreng te leveren in het kader van het onderzoek door de StAB en dat zij op de resultaten van het onderzoek adequaat tegenspraak hebben kunnen leveren nadat het deskundigenbericht aan de Afdeling was gezonden. Overigens is de Afdeling bij de beoordeling van het geschil niet gebonden aan hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de thans beschikbare gegevens, waaronder hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, acht de Afdeling het niet nodig een nieuw onderzoek te doen instellen.
Anders dan de gemeenteraad van Onderbanken en het college van burgemeester en wethouders hebben betoogd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat wat betreft het deskundigenbericht niet is voldaan aan de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende eisen ten aanzien van een eerlijk proces.
Gevolgen van het project voor zover het betreft deelgebied A en deelgebied B
Standpunten van appellanten
2.10. [appellanten sub 9], het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, [appellant sub 10], [appellant sub 6], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, [partij] en anderen, [appellant sub 5], alsmede het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voeren aan dat de uitvoering van het bij het bestreden besluit mogelijk gemaakte project tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Appellanten voeren allen aan dat de geluidhinder zal toenemen terwijl de bestaande situatie reeds ten zeerste overbelast is. De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met een Europese richtlijn over vliegtuiglawaai die volgens deze appellanten het gebruik van de Awacs-toestellen binnen de Europese Gemeenschap verbiedt.
[appellanten sub 9], [partij] en anderen, en [appellant sub 5] wijzen op de uitstoot van verbrandingsgassen, stof en kerosinedampen. [appellant sub 10] wijst op stankoverlast.
[appellanten sub 9], [appellant sub 6], [partij] en anderen, en [appellant sub 5] betogen dat de overlast leidt tot gezondheidsschade.
[partij] en anderen wijzen erop dat het betrokken bosgebied binnen een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Zij stellen dat het bestreden besluit tot aantasting van dit grondwaterbeschermingsgebied leidt.
[appellant sub 5] voert aan dat het bestreden besluit leidt tot waardevermindering van woningen en andere onroerende zaken in Schinveld en delen van Brunssum.
[appellanten sub 9] alsmede de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen stellen dat het betrokken gebied behoorde tot de gebieden die in 1996/1998 op grond van artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Appellanten betogen dat de aanmelding van dit gebied uitsluitend omwille van de vliegbasis Geilenkirchen ongedaan is gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, [appellanten sub 9], [partij] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Brunssum voeren aan dat de bomenkap en het toppen van bomen grote schade toebrengen aan de flora en fauna in het gebied.
2.10.1. [appellant sub 10], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, en [appellant sub 5] betogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1 van de Grondwet. Volgens appellanten wordt de bevolking van Onderbanken en omgeving ten opzichte van de rest van de Nederlandse bevolking ongelijk behandeld wat betreft de milieubelasting, de geluidhinder en de gezondheidsschade die door de Awacs vliegtuigen worden veroorzaakt.
De Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voeren daarnaast aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 en artikel 8 van het EVRM vanwege de aantasting van de individuele gezondheid en het leefklimaat.
Standpunt van verweerder
2.10.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren van appellanten voor een groot deel betrekking hebben op de overlast die in de bestaande situatie voorafgaand aan los van de bestreden vrijstelling reeds bestond. Hij heeft deze bezwaren ongegrond verklaard omdat zij geen betrekking hebben op de gevolgen van de Nimby-vrijstelling.
Voor zover de bezwaren betrekking hebben op de overlast die wel verband houdt met de Nimby-vrijstelling heeft verweerder het volgende overwogen. Hij heeft gesteld dat uitvoering van het project een lagere uitvoering van vluchten binnen de vliegfunnel mogelijk maakt. De verandering in vlieghoogte zal maximaal 20 m bedragen. Verwacht wordt dat het aantal lager uitgevoerde vluchten ongeveer 2% van het totaal aantal vluchten zal bedragen.
Volgens verweerder zal de uitvoering van het project niet leiden tot veranderingen in de emissies van uitlaat- en verbrandingsgassen, stof en kerosinedamp in absolute zin. Verweerder sluit enige verbetering ten aanzien van deze emissies niet uit omdat na uitvoering van de maatregelen niet meer behoeft te worden gevlogen aan de hand van aangepaste vlieginstructies, zodat mogelijk minder motorvermogen behoeft te worden ingezet. Voor de emissies van gassen en stof komt een hoogteverandering van 20 m in 2% van de gevallen neer op een verandering van de gemiddelde emissiehoogte van ongeveer 40 cm. Voor de verspreiding van de emissies is deze verandering in de gemiddelde emissiehoogte zonder betekenis omdat deze in hoofdzaak wordt bepaald door de weersafhankelijke turbulenties in de atmosfeer.
De lagere uitvoering van vluchten leidt tot een toename van 1 dB(A) bij een aanvankelijke vlieghoogte van 200 m (in de nieuwe situatie 180 m) en 0,4 dB(A) bij een aanvankelijke hoogte van 500 m (in de nieuwe situatie 480 m). Vlieghoogtes tussen deze hoogtes komen voor boven het bos en bij de passage van de kernen Schinveld en Brunssum. Verweerder verwacht dat de toename van de geluidsbelasting niet zal leiden tot een toename van ondervonden hinder omdat het menselijk oor pas verschillen in geluidsniveau waarneemt wanneer een verschil groter is dan ongeveer 3 dB(A).
Verweerder verwacht dat de marginale veranderingen in de uitstoot van schadelijke stoffen door de Awacs-vliegtuigen en de geluidhinder geen negatieve effecten op de volksgezondheid zullen hebben. Hij heeft hierbij betrokken dat weliswaar onmiskenbaar sprake is van een aan de Awacs-vliegtuigen gekoppelde negatieve gezondheidsbeleving, maar dat vooralsnog uit daarop gerichte onderzoeken niet is gebleken van meetbare fysieke/klinische effecten.
Wat betreft de gestelde aantasting van het grondwaterbeschermingsgebied heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de maatregelen het vermogen van de bodem om water op te nemen, vast te houden en geleidelijk weer af te staan aan de bronnen op de lager gelegen helling onverlet laten. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat de bodem aan meer verontreiniging zal worden blootgesteld. De concentraties schadelijke stoffen wijzigen niet en de filterwerking van het bos zal, afgezien van een periode kort na de bomenkap, niet veranderen.
Ten aanzien van de flora en fauna heeft verweerder gesteld dat de ingreep een klein deel van een groter bosgebied betreft, waarbij de flora- en fauna in hun geheel niet zullen worden geschaad. Hij heeft erop gewezen dat inmiddels een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verleend.
Verweerder heeft een mogelijke waardedaling van huizen en andere onroerende zaken ten gevolge van de uitvoering van de maatregelen niet aannemelijk geacht.
Oordeel van de Afdeling
2.10.3. In deze zaak moet de rechtmatigheid van het bestreden besluit van verweerder worden beoordeeld aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden. Voor zover de klachten van appellanten betrekking hebben op het gebruik van de NAVO-basis Geilenkirchen als zodanig en de daarvan ondervonden overlast en hinder kunnen deze in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
2.10.4. Over de beoordeling van de bij het bestreden besluit gehandhaafde vrijstelling overweegt de Afdeling het volgende.
Artikel 40a van de WRO verbindt aan een met toepassing van artikel 40 verleende vrijstelling de verplichting voor de gemeenteraad het bestemmingsplan dienovereenkomstig vast te stellen of te herzien. Artikel 40a van de WRO brengt aldus mee dat aan de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel, geen vrijheid meer toekomt om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
In het onderhavige geval strekt het bestreden besluit ertoe dat de gemeenteraad de vliegfunnel voor het eerst als zodanig bestemt in de van toepassing zijnde bestemmingsplannen en dat de maatregelen die noodzakelijk zijn om de vliegfunnel obstakelvrij te maken en te houden, kunnen worden verricht zonder dat daarvoor een aanlegvergunning op grond van die bestemmingsplannen is vereist.
Gelet op het voorgaande dient juist op dit punt in de opeenvolgende planologische besluitvorming, in het kader van de verlening van de vrijstelling als bedoeld in artikel 40 van de WRO, blijk te worden gegeven van een zorgvuldig onderzoek naar de gevolgen van de beoogde maatregelen voor het gebied en voor de betrokken belangen van appellanten. Ten behoeve van een goede ruimtelijke afweging dient bij dit onderzoek te worden uitgegaan van de maximaal mogelijk gemaakte gevolgen van het vrijstellingsbesluit.
Het uitzonderlijke karakter van de NIMBY-maatregel, waaraan slechts onder de in artikel 40 van de WRO neergelegde voorwaarden toepassing kan worden gegeven, brengt mee dat aan de zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van de besluitvorming hoge eisen worden gesteld. De Afdeling betrekt daarbij het gegeven dat door de Tweede Kamer der Staten-Generaal een motie is aangenomen waarin de regering is verzocht af te zien van het toepassen van de NIMBY-procedure totdat concrete afspraken zijn gemaakt met de NAVO over het beperken van de geluidsoverlast door het nemen van technische en operationele maatregelen en totdat de eerste uitkomsten van het door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer toegezegde onderzoek bekend zijn, opdat deze ook in de afweging betrokken kunnen worden (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 200 XI, nr. 103).
2.10.5. Over het beroep van de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen op de Europese richtlijn inzake evaluatie en beheersing van omgevingslawaai (richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002), overweegt de Afdeling het volgende.
In artikel 2 van de richtlijn wordt de lidstaten opgedragen bestuursorganen verantwoordelijk te maken voor het opmaken van geluidsbelastingkaarten en actieplannen voor agglomeraties, belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens.
In artikel 1, onderdeel p, van de richtlijn is het begrip belangrijke luchthaven, voor zover hier van belang, gedefinieerd als "burgerluchthaven, als aangeduid door de lidstaat, waarop jaarlijks meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen plaatsvinden".
Gelet op de genoemde richtlijnbepalingen heeft de richtlijn geen betrekking op vliegtuiglawaai veroorzaakt door vliegtuigen van militaire vliegbases. Reeds hierom is de Europese richtlijn inzake evaluatie en beheersing van omgevingslawaai niet van betekenis voor het onderhavige geding. Overigens voorziet de Richtlijn niet in een inhoudelijke normering van vliegtuiglawaai.
2.10.6. Ten aanzien van de gestelde geluidsoverlast wordt het volgende overwogen.
Het bestreden besluit strekt tot het obstakelvrij maken en houden van een vliegfunnel. Hierdoor is het mogelijk lager te vliegen binnen de funnel. Tussen partijen is niet in geschil dat door het lager vliegen de geluidhinder kan toenemen. Het bestreden besluit voorziet niet in geluidcontouren.
Tussen partijen is verder niet in geschil dat in de kernen Schinveld en Brunssum piekbelastingen van ten minste 99,9 dB(A) zijn gemeten. Appellanten hebben gesteld dat de voorafgaand aan de NIMBY-procedure veroorzaakte geluidsoverlast ten gevolge van het vliegverkeer van en naar de basis in Geilenkirchen als zeer ernstig moet worden aangemerkt. Verweerder heeft dit niet betwist. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andersluidend oordeel aangaande de ernst van de geluidsoverlast. Dat partijen van mening verschillen over de maximaal gemeten piekbelastingen in de kernen Schinveld en Brunssum is in dit kader niet van wezenlijk belang, aangezien de gestelde waarden hoe dan ook leiden tot de conclusie dat de bestaande situatie in ernstige mate overbelast is.
Gelet hierop had verweerder moeten motiveren waarom de mogelijk gemaakte toename van de geluidsbelasting, hoe gering ook, desalniettemin naar zijn mening aanvaardbaar is. De Afdeling acht de enkele stelling van verweerder dat de verwachte toename van geluidsbelasting niet zal leiden tot een toename van ondervonden hinder omdat het menselijk oor pas verschillen in geluidsniveau waarneemt wanneer een verschil groter is dan ongeveer 3 dB(A), in dit verband onvoldoende draagkrachtig. Daarbij wordt niet alleen gewicht toegekend aan de ernst van de reeds bestaande geluidsoverlast, maar ook aan het feit dat de wettelijke normen omtrent de maximaal toelaatbare gevelbelasting verre worden overschreden. Voorts is van belang dat (verdere) isolatie van de woningen in de betrokken kernen tegen geluidhinder niet mogelijk is gebleken en dat tegen de overschrijding van de geluidnormen niet handhavend kan worden opgetreden. Tot slot is van gewicht dat verweerder heeft nagelaten voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit onderzoek te verrichten naar de toename van de geluidsbelasting en de gevolgen daarvan.
2.10.7. De door appellanten gestelde nadelige gezondheidseffecten hangen met de geluidsoverlast en de uitstoot van verbrandingsgassen, stof en kerosinedampen samen. Vastgesteld moet worden dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit geen onderzoek heeft verricht naar de invloeden van de geluidsoverlast en de emissie van schadelijke stoffen op de volksgezondheid in de situatie voorafgaand aan de NIMBY-procedure. Evenmin heeft hij onderzocht wat de gevolgen zijn op de gezondheid van de omwonenden. Derhalve heeft verweerder zijn standpunt dat de, zijns inziens marginale, veranderingen in de uitstoot van schadelijke stoffen en de geluidhinder geen negatieve effecten op de volksgezondheid zullen hebben, niet deugdelijk gemotiveerd.
De enkele stelling dat weliswaar onmiskenbaar sprake is van een aan de Awacs-vliegtuigen gekoppelde negatieve gezondheidsbeleving, maar vooralsnog uit daarop gerichte onderzoeken niet is gebleken van meetbare fysieke/klinische effecten, kan niet als een draagkrachtige motivering worden aangemerkt. Het had op de weg van verweerder gelegen om bij zijn standpuntbepaling in ieder geval de meest actuele wetenschappelijke inzichten over de relatie tussen overlast en luchtverontreiniging van vliegtuigen enerzijds en (volks)gezondheid anderzijds te betrekken.
2.10.8. Verweerder heeft zijn standpunt dat de uitvoering van de mogelijk gemaakte maatregelen geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit zal meebrengen, niet gemotiveerd aan de hand van onderzoeksgegevens dan wel anderszins onderbouwd.
Vast staat dat deelgebied A en deelgebied B, alsmede het omliggende bosgebied, liggen in een grondwaterbeschermingsgebied. Anders dan verweerder acht de Afdeling het niet redelijkerwijs uitgesloten dat uitvoering van de mogelijke gemaakte maatregelen kan leiden tot een verminderde filterwerking van het bos. Zonder daarop gericht onderzoek is niet aannemelijk dat door de maatregelen geen negatieve effecten op de waterkwaliteit en waterkwantiteit binnen het grondwaterbeschermingsgebied zullen kunnen optreden. Gelet hierop is het bestreden besluit ook in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.10.9. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 9] alsmede de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen over de Habitatrichtlijn overweegt de Afdeling dat in mei 2003 een nieuwe lijst van Nederlandse Habitatgebieden bij de Europese Commissie is ingediend. Op deze lijst komt het gebied Vosbroek en Schinveldse bossen niet meer voor. De Europese Commissie heeft in juli 2003 ingestemd met de door Nederland aangemelde gebieden. Bij beschikking van 7 december 2004, bekendgemaakt op 8 december 2004, heeft de Europese Commissie vervolgens de zogenoemde Atlantische lijst van Habitatgebieden vastgesteld. Op deze lijst staat het gebied Vosbroek en Schinveldse bossen niet vermeld. Ten aanzien van dit gebied heeft de Europese Commissie geen gebruik gemaakt van de in artikel 5 van de Habitatrichtlijn opgenomen bevoegdheid zelf een gebied te selecteren. Nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebied niettemin kwalificeert voor aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten dat het gebied ten onrechte niet is opnieuw is aangemeld als speciale beschermingszone. Aan de vraag of de aanmelding als speciale beschermingszone achterwege is gelaten omwille van de vliegbasis kan daarom in het kader van dit geschil niet worden toegekomen. Dit betoog treft derhalve geen doel.
2.10.10. Over de aantasting van de flora en fauna in het betrokken bosgebied overweegt de Afdeling het volgende. Uitvoering van de door het besluit van verweerder mogelijk gemaakte maatregelen zal ertoe leiden dat de in het gebied aanwezige flora en fauna zal worden aangetast. Voor deze aantasting is een onherroepelijke ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend. Voorts volgt uit de aan het besluit van verweerder ten grondslag liggende onderzoeken dat deelgebied A en deelgebied B weliswaar ingrijpend van karakter zullen wijzigen, maar dat dit niet zonder meer behoeft te betekenen dat deze gebieden uit ecologisch oogpunt hun waarde geheel verliezen. Deze deelgebieden kunnen zich blijkens deze stukken bij beheer als zogenoemd hakhoutbos tot een ecologisch waardevol gebied ontwikkelen doordat de variatie in micromilieus kan toenemen en daarmee de soortenrijkdom aan planten- en diersoorten. Appellanten hebben deze onderzoeken niet gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft aan de wijziging van het karakter van het gebied van 7 ha dan ook geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen.
Verweerder heeft echter niet onderkend dat een goede ruimtelijke afweging zoals hiervoor omschreven, vergt dat de gevolgen van de uitvoering van de maatregelen niet alleen voor deelgebied A en deelgebied B zelf dienen te worden onderzocht en beoordeeld, maar ook in verhouding tot het omliggende bosgebied en de daarin voorkomende flora- en fauna. Verweerder heeft dit aspect ten onrechte niet bij zijn besluitvorming betrokken. In zoverre is het aan de besluitvorming voorafgaande onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest.
2.10.11. Wat betreft de verwijzing van [appellant sub 10], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, en [appellant sub 5] naar artikel 1 van de Grondwet, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat appellanten op welke in dit artikel genoemde grond dan ook, anders of ongelijk zullen worden behandeld dan anderen.
2.10.12. Gelet op al het vorenoverwogene, moet worden geoordeeld dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de hiervoor omschreven positie van de NIMBY-vrijstelling binnen het proces van planologische besluitvorming. Het bestreden besluit is, voor zover daarbij de NIMBY-vrijstelling voor deelgebied A en deelgebied B is gehandhaafd, wat betreft de aspecten geluidsoverlast, uitstoot van verbrandingsgassen, stof en kerosinedampen, gezondheidsproblematiek, grondwaterbescherming en natuurwaarden van het omliggende gebied onzorgvuldig voorbereid en het steunt in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.
De overige argumenten van appellanten behoeven gelet hierop geen bespreking.
2.11. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van de Vereniging Stop Awacs Overlast gedeeltelijk gegrond is en de beroepen van de gemeenteraad van Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 9], [appellant sub 10] en [appellanten sub 11] geheel gegrond zijn.
2.12. Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de NIMBY-vrijstelling voor deelgebied C dient het te worden vernietigd wegens strijd met artikel 40, eerste lid, van de WRO. De Afdeling zal, nu voor deelgebied C rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de besluiten van 20 januari 2005 en 3 augustus 2005 in zoverre herroepen.
Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de NIMBY-vrijstelling voor deelgebied A en deelgebied B dient het te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.
Het voorgaande brengt met zich dat het besluit van verweerder van 3 augustus 2005 herleeft ten aanzien van deelgebied A en deelgebied B. Gebleken is dat de kapwerkzaamheden in deelgebied A inmiddels zijn uitgevoerd. Ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen in deelgebied B ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het besluit van 3 augustus 2005 te schorsen voor zover dat betrekking heeft op deelgebied B en te bepalen dat deze voorziening vervalt zes weken na de dag waarop het nieuw te nemen besluit op de bezwaren is bekendgemaakt.
Proceskosten
2.13. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van de gemeenteraad van Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken en de gemeente Onderbanken.
Ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, [appellant sub 5], [appellant sub 6], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, [appellanten sub 9], [appellant sub 10] en [appellanten sub 11] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van [appellant sub 8] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen gedeeltelijk, en de beroepen van de gemeenteraad van Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, de gemeente Onderbanken, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 9], [appellant sub 10], en [appellanten sub 11] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 maart 2006, kenmerk 2006246334, voor zover bij dit besluit het bezwaar van de gemeente Onderbanken niet-ontvankelijk is verklaard en de bezwaren van de gemeenteraad van Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, [appellant sub 5], [appellant sub 6], de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, [appellanten sub 9], [appellant sub 10], en [appellanten sub 11] tegen het besluit van 3 augustus 2005, kenmerk 2005170682, ongegrond zijn verklaard;
III. herroept de besluiten van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2005, kenmerk M16, en 3 augustus 2005, kenmerk 2005170682, voor zover deze besluiten betrekking hebben op deelgebied C;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 maart 2006, kenmerk 2006246334, voor zover dit besluit betrekking heeft op deelgebied C;
V. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 augustus 2005, kenmerk 2005170682, voor zover dit besluit betrekking heeft op deelgebied B;
VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorziening vervalt zes weken na de dag waarop het nieuw te nemen besluit op de bezwaren is bekend gemaakt;
VII. verklaart het beroep van [appellant sub 8] geheel, en het beroep van de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen voor het overige ongegrond;
VIII. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij de hierna te noemen appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten. Deze kosten dienen door de Staat der Nederlanden onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan:
1. de gemeenteraad van Onderbanken € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
3. de gemeente Onderbanken € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden aan [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 9], [appellant sub 10], en [appellanten sub 11], elk afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt, en aan de gemeenteraad van Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Brunssum, de gemeente Onderbanken, het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken, en de Vereniging Stop Awacs Overlast en anderen, elk afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bultema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007
400