Uitspraak 200607929/1


Volledige tekst

200607929/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texaco Nederland B.V.", gevestigd te Rotterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Franekeradeel,

en

het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2006 heeft verweerder de op 11 december 2000 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Texaco Nederland B.V." verleende milieuvergunning voor een tankstation op het perceel Burgemeester J. Dijkstraweg 10 te Franeker (hierna: de inrichting), voor zover het de opslag en verkoop van LPG van het tankstation betreft, met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingetrokken. Dit besluit is op 21 september 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 31 oktober 2006, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, en appellante sub 2 bij brief van 1 november 2006, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 12 december 2006. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 november 2006.

Bij brief van 22 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2007, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en mr. G.H. Meyerman, en appellante sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.D. van der Ploeg, ambtenaar van de gemeente, en ing. K. Bokma, medewerker van de Milieuadviesdienst te Leeuwarden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel m, onder b, sub 1º, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) wordt onder kwetsbaar object verstaan: gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen.

Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (27 oktober 2004) de afstand van een inrichting als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdelen a tot en met d, tot een kwetsbaar object kleiner is dan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de bij die regeling vastgestelde afstand.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi), voor zover hier van belang, gelden de afstanden, bedoeld in de artikelen 2 en 9, tot de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van zieken, ouderen, gehandicapten of minderjarigen, indien het desbetreffende object een ziekenhuis, bejaardenhuis, verpleeghuis, school, gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor dagopvang van minderjarigen, openluchtzwembad of speeltuin is.

2.2. Voor zover appellante sub 1 aanvoert dat een psychiatrisch ziekenhuis niet kan worden aangemerkt als een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel m, onder b, sub 1º, van het Bevi, overweegt de Afdeling het volgende. In de nota van toelichting bij het Bevi met betrekking tot deze bepaling is vermeld dat voor de indeling van objecten in de categorie kwetsbaar is opgenomen het verblijf in gebouwen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van personen die uit hoofde van hun fysieke of psychische gesteldheid verhoogd kwetsbaar zijn. Gelet hierop is een psychiatrisch ziekenhuis een kwetsbaar object in bedoelde zin.

2.3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag de overweging van verweerder dat niet wordt voldaan aan de ingevolge tabel 2, van bijlage 1, bij de Revi aan te houden afstand van 25 meter tussen het vulpunt van de inrichting en de grens van het gebied dat is bestemd voor het verblijf van patiënten van het nabijgelegen psychiatrisch ziekenhuis GGZ-Friesland. Gelet hierop bestaat er volgens verweerder voor de inrichting per 27 oktober 2007 een saneringsplicht als bedoeld in artikel 17 van het Bevi.

2.3.1. Beide appellanten, die respectievelijk de vergunninghoudster en de exploitante van het tankstation zijn, voeren aan dat verweerder had moeten meten tot de grens van het gebied dat feitelijk bestemd is voor het verblijf van patiënten van het psychiatrisch ziekenhuis en niet tot de bestemmingsgrens.

2.3.2. De Afdeling is van oordeel dat de feitelijke situatie doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag waar de grens van het gebied dat bestemd is voor het verblijf van patiënten van het psychiatrisch ziekenhuis, is gelegen. Verweerder heeft gemeten tot de bestemmingsgrens zoals aangegeven op de kaart bij het bestemmingsplan psychiatrisch ziekenhuis GGZ-Friesland. Hij heeft echter niet onderzocht hoe de situatie zoals voorzien in het bestemmingsplan en de feitelijke situatie zich tot elkaar verhouden. Derhalve was het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet duidelijk waar de grens van het gebied dat feitelijk bestemd is voor het verblijf van patiënten van het psychiatrisch ziekenhuis loopt en of dit gebied deels binnen een afstand van 25 meter van het vulpunt van de inrichting is gelegen. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten.

2.4. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.5. Verweerder dient ten aanzien van appellante sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van appellante sub 2 niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel van 20 september 2006;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel tot vergoeding van bij appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Franekeradeel aan appellante sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Franekeradeel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor appellante sub 1 en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor appellante sub 2 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007

312-492.