Uitspraak 200608629/1


Volledige tekst

200608629/1.
Datum uitspraak: 18 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft verweerder naar aanleiding van de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "GC Terreinbeheer BV" bij brief van 19 juni 2006 gedane melding vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging en ingestemd met het ingediende saneringsplan voor een deel van de uiterwaarden van de rivier de Maas ter hoogte van rivierkilometer 11.0 aan de rechteroever van de Maas.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 8 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2007, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.E. Hodselmans en R.E. Klöckner, beiden ambtenaar van het departement, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover van belang, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit op grond van deze wet of een van de in het derde lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen.

In artikel 20.1, derde lid, van de Wet milieubeheer wordt onder meer de Wet bodembescherming genoemd als een van de in het eerste lid bedoelde wetten of wettelijke bepalingen.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Appellant heeft uiteengezet dat hij zijn zeilboot al twintig jaar in en uit de huidige jachthaven van Watersportvereniging Randwijck laat takelen. Vanwege het dichtslibben van deze jachthaven zal de takelinstallatie van de watersportvereniging worden verplaatst naar de nieuwe jachthaven die zal worden gerealiseerd in het saneringsgebied. Als zijn bij dit besluit betrokken belang heeft appellant aangegeven dat hij vreest dat ook deze jachthaven zal dichtslibben zodat het in en uit het water takelen van zijn zeilboot niet langer mogelijk zal zijn.

2.3. Het bestreden besluit betreft de vaststelling dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en de instemming met een plan tot sanering van de bodem van een gebied waarin de nieuwe jachthaven van de Watersportvereniging Randwijck zal worden gerealiseerd. Uit de stukken en de daarop ter zitting gegeven toelichtingen is gebleken dat de sanering in den droge zal worden uitgevoerd en dat deze niet het eventueel in een later stadium dichtslibben van de nieuw aan te leggen jachthaven kan veroorzaken. Dat ook de nieuwe jachthaven op den duur zal kampen met slibafzetting is niet uitgesloten maar de oorzaak daarvan is gelegen in de gevolgen van het onderlopen van de uiterwaarden van de Maas bij hoog water.

Gelet hierop en omdat niet is gebleken dat appellant anderszins een belang heeft dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zodat voor hem geen beroep openstond op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. G.N. Roes, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2007

288-43