Uitspraak 200607692/1


Volledige tekst

200607692/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgermeester en wethouders van Weert,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/858 van de rechtbank Roermond van 27 september 2006 in het geding tussen:

[verzoeker],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2005 heeft appellant (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel Ittervoorterweg 70h te Swartbroek (hierna: het perceel) voor schietactiviteiten, afgewezen.

Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2006, verzonden op 4 oktober 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 18 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 november 2006 heeft [verzoeker] een reactie ingediend op het hoger beroep van het college.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is [verzoeker] daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het perceel wordt gebruikt door schutterij Sint Cornelius voor het beoefenen van de schietsport. Het handhavingsverzoek heeft mede betrekking op het schootsveld van de zich op het perceel bevindende schietinrichting, welk schootsveld zich naast het perceel deels uitstrekt over het perceel van appellant.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de schietinrichting, dat mede omvat het gebruik van het schootsveld, is toegestaan nu ingevolge het bestemmingsplan "Swartbroek" op het perceel de bestemming "Bijzondere Doeleinden" rust, welke bestemming mede ziet op de activiteiten van de schutterij. Dat voor het schootsveld een aanduiding op de plankaart ontbreekt doet aan de bestemming niet af, aldus het college.

2.3. Dit betoog faalt. In de uitspraak van 27 maart 2002, in zaak no. 200103290/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Limburg ten onrechte geen aanleiding heeft gezien goedkeuring te onthouden aan de plandelen van het bestemmingsplan "Swartbroek" voor zover gelegen binnen het schootsveld van de schutterij, nu dit schootsveld niet op de plankaart als zodanig is aangeduid en er hiervoor geen voorschriften in het plan zijn opgenomen. In de uitspraak is aan voornoemde plandelen met onder meer de bestemming "Bijzondere doeleinden", alsnog goedkeuring onthouden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat als gevolg van deze uitspraak op de perceelsgedeelten behorend tot het schootsveld voor zover gelegen in de plandelen waaraan goedkeuring is onthouden het voorheen geldende bestemmingsplan "Swartbroek 1981" van toepassing is. Ingevolge dit bestemmingsplan rusten op deze perceelsgedeelten de bestemmingen "tuin", "groenvoorziening" en "begraafplaats". Het gebruik van de betreffende gronden als schootsveld is in strijd met het verbod in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften de gronden te gebruiken anders dan overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming.

2.4. Het college komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat aan het met het bestemmingsplan strijdige gebruik geen bescherming van het overgangsrecht toekomt.

2.4.1. Ingevolge artikel 30, lid B, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Swartbroek 1981", mag gebruik van de in dit plan begrepen gronden en opstallen, dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan hiermee in strijd is, worden voortgezet. Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en opstallen is verboden, indien door de wijziging van het gebruik de afwijking van het plan naar de aard wordt vergroot.

2.4.2. In beroep is door het college aangegeven dat het gebruik van het schootsveld sinds het van kracht worden van het bestemmingsplan "Swartbroek 1981" door een toename van schietactiviteiten is geïntensiveerd. Dit blijkt ook uit de door [verzoeker] overgelegde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2005, in zaak no. 200505181/1, waarin is geoordeeld dat in verband met een toename van de schietactiviteiten in strijd is gehandeld met de op 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, onder meer in de uitspraak van 11 april 2007, in zaak no. 200605047/1, brengt een intensivering van het gebruik een vergroting van de afwijking van het bestemmingsplan naar de aard mee.

Dat, naar het college stelt, het schootsveld altijd hetzelfde is gebleven evenals de vereniging en de materialen en dat het aantal uren in een milieuvergunning is vastgelegd, doet aan de toegenomen intensiteit van het feitelijk gebruik van het schootsveld niet af. Het vorenstaande leidt ertoe dat het gebruik waartegen handhavend optreden is verzocht niet wordt beschermd door het overgangsrecht. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

2.5. De slotsom is dat is gehandeld in strijd met artikel 29 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Swartbroek 1981", zodat het college, anders dan het heeft betoogd, tot handhaving bevoegd was.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 38,73 (zegge: achtendertig euro en drieënzeventig cent); het dient door de gemeente Weert aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007

429-543.