Uitspraak 200505181/1


Volledige tekst

200505181/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Weert,

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2004 heeft verweerder een verzoek van appellant van 8 maart 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de schietinrichting van de vereniging "Schutterij St. Cornelius" aan de Ittervoorterweg 70h te Weert afgewezen.

Bij besluit van 26 april 2005, verzonden op 2 mei 2005, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Bij brief van 18 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Appellant stelt dat de inrichting niet in werking is overeenkomstig de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning. De gronden van appellant zien op het houden van dorpsschutters- en personeelsfeesten en het naleven van de vergunde openingstijden van de schutterij.

Appellant voert aan dat het schieten op zaterdagavond en zondagmiddag is vergund en dat ingevolge voorschrift 17 van de vergunning na schriftelijke mededeling aan verweerder ook op maandag tot en met vrijdag tussen 18.00 uur en 21.30 uur mag worden geschoten ter voorbereiding op een concours of wedstrijd, met een maximum van twaalf keer per jaar. Het dorpsschuttersfeest vindt echter ook doorgang op zondagavond, terwijl het schieten dan in het geheel niet is vergund, en op maandagavond, terwijl het niet gaat om een concours of wedstrijd als bedoeld in voorschrift 17 van de vergunning. Verweerder heeft zijns inziens niet van handhaving met betrekking tot deze overtredingen mogen afzien.

2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning, op de door appellant aangegeven punten, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. Uit de stukken blijkt dat verweerder reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 20 juli 2004 doende was de illegale situatie te beëindigen door middel van het aanpassen van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Daartoe was op 8 juni 2004 een ontwerp van een besluit opgesteld. Gezien deze omstandigheden heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond. Nu sprake was van concreet zicht op legalisatie heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op goede gronden ongegrond verklaard.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

271-509.