Uitspraak 200609219/1


Volledige tekst

200609219/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant sub 1]
2. [appellanten sub 2], allen wonend te Roermond,

tegen de uitspraak in zaak no. 06/300 van de rechtbank Roermond van 28 november 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van de gemeente Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad van de gemeente Roermond (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 15 december 2005 heeft de gemeenteraad, overeenkomstig het advies van de commissie behandeling bezwaarschriften van de gemeente Roermond van 15 maart 2005, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 november 2006, verzonden op 29 november 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij schrijven van 18 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 16 maart 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, bijgestaan door ing. M.A.J. van der Horst, taxateur, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, bijgestaan door mr. P.J.J. Lenders, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.1. Appellanten exploiteren onder de naam […] een hotel-restaurant aan [locatie] (hierna: het hotel) in de gemeente Roermond. Zij hebben verzocht om vergoeding van de door hen gestelde vermogens- en inkomenschade ten gevolge van de 5e partiele herziening van het bestemmingsplan "Kloosterwand" (hierna: de 5e partiele herziening) waarbij een terrein in het centrum van Roermond de bestemming 'Theaterhotel' heeft gekregen ten behoeve van het oprichten van een theaterhotel c.a. met circa 92 hotelkamers en 7 suites (circa 200 bedden). Appellanten stellen dat door de vestiging van dit grootschalige theaterhotel het aanvankelijke bestand aan "viersterren hotelkamers" is verhoogd van 50 naar 150 zonder dat sprake is van een groei van de relevante markt. Zij stellen dat de kamerbezetting in hun bedrijf daardoor is gedaald van 63,5 % in het jaar 1997 - het jaar waarin de toename van het aantal "viersterrenkamer" nog niet gerealiseerd was - tot 50% in het jaar 2002. In de jaren 1998 tot en met 2001 waren de bezettingspercentages achtereenvolgens 60,8%, 59,2%, 56,4% en 51,7%.

2.2. Op het perceel waar het theaterhotel is gesitueerd, rustte ingevolge het bestemmingsplan "Kloosterwand" de bestemming 'Bijzondere bebouwing' en 'Verkeersdoeleinden' met de aanduidingen 'Voetgangersgebied' en 'Rijweg/parkeerstrook e.d.. Op grond van deze bestemming was het bouwen van een hotel niet toegestaan.

2.3. De gemeenteraad heeft het besluit van 15 december 2005 gebaseerd op het advies van de commissie behandeling bezwaarschriften van 15 maart 2005. Daarnaast is op verzoek van de gemeenteraad betreffende het verzoek om planschadevergoeding advies uitgebracht door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Dit advies is bij de besluitvorming betrokken. De gemeenteraad heeft het verzoek afgewezen, omdat hij zich op het standpunt stelt dat appellanten niet in een planologisch nadeliger positie zijn gekomen ten gevolge van de planologische wijziging. De gemeenteraad heeft daarbij het bestemmingsplan "Kloosterwand" vergeleken met de 5e partiele herziening en geconcludeerd dat als gevolg van de planologische wijziging het aantal horecalocaties in Roermond en omgeving in planologisch opzicht met één is verruimd. Vervolgens heeft hij bij de vraag of de door appellanten gestelde schade ook daadwerkelijk door deze planologische wijziging is opgetreden, gelet op de ligging van beide bedrijven, respectievelijk op enige afstand buiten de bebouwde kom van Roermond en in de binnenstad van Roermond, alsmede gelet op de aard van de hotelfunctie, ook verschillende andere in de omgeving geldende bestemmingsplannen betrokken. In dat verband heeft de gemeenteraad overwogen dat blijkens de plankaarten, renvooien en voorschriften van de in 1996 vigerende bestemmingsplannen voor vele gebiedsdelen in Roermond en omgeving horecamogelijkheden zijn opgenomen, waarbij geen onderscheid werd gemaakt in het type horecabedrijven. Dit impliceert dat op elke locatie met een horecamogelijkheid binnen één van de genoemde bestemmingsplangebieden in beginsel ook een hotelfaciliteit was toegestaan en dat dit hotelaanbod kon behoren tot het vier sterren segment waartoe de accommodatie van appellanten behoort. Gelet hierop konden appellanten, aldus de gemeenteraad, ook onder het oude regime worden geconfronteerd met een aanmerkelijke toename van het hotelaanbod en daarmede met een forse toenemende concurrentie. Omstandigheden van feitelijk aard zijn daarbij niet van belang. Gelet hierop heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat de planologische toename van het hotelaanbod in Roermond en omgeving met één locatie niet heeft geleid tot een voor appellanten planologische nadeliger positie.

De rechtbank heeft het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.4. Appellanten hebben betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad bij de planologische vergelijking ten onrechte niet uitsluitend het bestemmingsplan "Kloosterwand" en de 5e partiele herziening heeft betrokken. Zo daarbij al andere bestemmingsplannen mochten worden betrokken, dan is de gemeente, aldus appellanten, gelet ook op het actuele gebruik van de locaties waar horecamogelijkheden zijn opgenomen, zonder zorgvuldig onderzoek ten onrechte tot de conclusie gekomen dat zij op grond van het oude planologische regime hadden kunnen worden geconfronteerd met vestiging van concurrerende horecabedrijven. Verder is onvoldoende onderzocht of realisering van grootschalige horecagelegenheden op grond van het oude regime mogelijk was, hetgeen, aldus appellanten, niet het geval is. Met name door de grootschaligheid van het theaterhotel stellen appellanten (concurrentie)schade te ondervinden. In dit verband wijzen appellanten op het deskundigenrapport van 10 augustus 2006 van ing. M.A.J. van der Horst, dat bij de rechtbank bekend was, en waarin is aangegeven dat de bestemmingsplannen in de omgeving hooguit realisering van beperkte horecavoorzieningen mogelijk zouden maken, onder meer door de ingevolge de bestemmingsplannen toegestane beperkte afmetingen.

2.5. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een (geobjectiveerde) vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.

Niet in geschil is dat de door appellanten gestelde inkomens- en vermogenschade, gelet op de grote afstand tussen beide bedrijven, uitsluitend is te herleiden tot de toegenomen concurrentie die uitgaat van de vestiging van het grootschalige theaterhotel in het centrum van Roermond. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze toegenomen concurrentie weliswaar worden aangemerkt als een gevolg van de planologische mutatie, maar is dit geen ruimtelijk relevant gevolg daarvan. De gestelde schade die uit toename van concurrentie voortvloeit, komt in een geval als dit, wat daar ook van zij, dan ook niet in aanmerking voor vergoeding op voet van artikel 49 van de WRO. Reeds hierom kan het betoog van appellanten niet slagen. De bezwaren die betrekking hebben op de planvergelijking kunnen dan ook buiten bespreking blijven.

2.6. Gelet hierop heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, het beroep tegen het besluit van 15 december 2005, waarbij de afwijzing om vergoeding van planschade is gehandhaafd, terecht ongegrond verklaard.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007

224.