Uitspraak 200605550/1


Volledige tekst

200605550/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief van 17 augustus 2004 heeft verweerder appellant verzocht om binnen twee weken te laten weten of hij wenst dat de geluidisolerende maatregelen ter bestrijding van geluidhinder veroorzaakt door de Hogesnelheidslijn-Zuid (hierna: de HSL-Zuid) wel of niet worden genomen, of dat hij zelf zorg draagt voor geluidisolerende maatregelen en daar onder voorwaarden een vergoeding voor krijgt.

Bij besluit van 12 juni 2006, op dezelfde dag verzonden, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 juli 2006, bij de arrondissementsrechtbank Rotterdam ingekomen op 24 juli 2006, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling, waar het op 28 juli 2006 is ingekomen.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2006.

Bij brief van 1 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag, en ir. J.F.C. Kupers, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag, en ir. Ph.H. van den Pool, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant betoogt - kort weergegeven - dat de door verweerder aangeboden geluidisolerende maatregelen onvoldoende zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidoverlast van de HSL-Zuid.

2.1.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit - waartegen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van die wet beroep kan worden ingesteld of een bezwaarschrift kan worden ingediend - verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.1.2. Op 15 april 1998 heeft verweerder het Tracébesluit HSL-Zuid vastgesteld. In de uitspraak van 6 september 1999 in zaak no. E01.98.0242, E01.98.0273 en E01.98.0312 heeft de Afdeling het beroep van appellant tegen het Tracébesluit HSL-Zuid ongegrond verklaard. Hiermee is dit Tracébesluit in zoverre onherroepelijk geworden. In het bij het Tracébesluit HSL-Zuid behorende akoestisch rapport van 18 oktober 2002 en in de brieven van de Projectorganisatie HSL-Zuid van 13 maart 2003 en 4 juli 2003 zijn geluidisolerende maatregelen beschreven die genomen moeten worden ten aanzien van de woning van appellant aan de [locatie] te [plaats] om aan de geldende geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. In de brief van verweerder van 17 augustus 2004 wordt appellant een keuzemogelijkheid geboden ten aanzien van het wel of niet uitvoeren van geluidisolerende maatregelen of het onder voorwaarden in aanmerking komen voor een vergoeding. Deze brief schept geen rechten, aanspraken of verplichtingen op grond van een publiekrechtelijke regel, zodat geen sprake is van een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Derhalve betreft het hier geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Gelet hierop is de brief van 17 augustus 2004 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is daarom bij het bestreden besluit ten onrechte ontvankelijk verklaard.

2.2. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 juni 2006, kenmerk HAVV\707826;

III. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.391,25 (zegge: duizend driehonderdeenennegentig euro en vijfentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007

159-493.