Uitspraak 200606801/1


Volledige tekst

200606801/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Bolsward,

tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1767 en 05/1844 van de rechtbank Leeuwarden van 3 augustus 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Bolsward.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bolsward (hierna: het college) aan koffiebranderij en theehandel "De Drie Mollen sinds 1818 B.V." (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een fabriekshal op het perceel Koopman Heeresweg 3 (hierna: het perceel) te Bolsward.

Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft het college het onder meer door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 augustus 2006, verzonden op 4 augustus 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 14 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 14 november 2006 heeft vergunninghoudster die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster verschenen, vertegenwoordigd door mr. G.J.P.M. Grijmans en mr. I.J. Woltman, advocaten te Bolsward.

2. Overwegingen

2.1. Vergunninghoudster betoogt dat appellanten niet als belanghebbenden bij het besluit van het college van 8 maart 2005 kunnen worden aangemerkt.

2.1.1. Dit betoog slaagt niet. Appellanten wonen op een afstand van 100 tot 200 m van het bedrijf van vergunninghoudster, terwijl zich tussen de woningen en dat bedrijf geen bebouwing bevindt. Hoewel zich een aantal bomen en een rietkraag tussen de woningen van appellanten en het bedrijf van vergunninghoudster bevinden, hebben appellanten zicht op de uitbreiding van dat bedrijf. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, mede gelet op de ruimtelijke uitstraling van de uitbreiding van het bedrijf van vergunninghoudster, appellanten door het besluit van het college van 8 maart 2005 rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Klokslag, 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Industriële doeleinden II". Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Industriële doeleinden II" aangewezen gronden bestemd voor industrie, handel en nijverheid in de vorm van bedrijven c.q. inrichtingen, waarop de Hinderwet zoals deze van kracht is op het moment van het in ontwerp terinzageleggen van het bestemmingsplan, niet van toepassing is, en in de vorm van bedrijven c.q. inrichtingen waarop de Hinderwet wel van toepassing is, althans voor zover die bedrijven c.q. inrichtingen voorkomen in de categorieën 1,2 of 3 van de Staat van Inrichtingen, zoals opgenomen in de bijlage en voor de daarbij nodige gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. Ingevolge de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Inrichtingen zijn als categorie 2 aan te merken: inrichtingen, welke naar hun aard nodig en/of toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen echter geconcentreerd in een wijk- of buurtcentrum.

2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.

2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend zijn voor het antwoord op de vraag, of het bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan. De toelichting heeft in dit verband in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn.

2.3.2. In de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Inrichtingen staat geen koffiebranderij of theehandel vermeld. Het college heeft zich in zijn beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat de koffiebranderij/theehandel is aan te merken als een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot het bakken van voedings- en genotsmiddelen als vermeld in de Staat van Inrichtingen. Het college heeft daartoe gesteld dat onder "bakken" eveneens "vervaardigen" moet worden verstaan. Hiervoor kan echter geen steun worden gevonden in de Hinderwet en het bijbehorende Hinderbesluit zoals deze van kracht waren op het moment van het in ontwerp terinzageleggen van het bestemmingsplan. In het Hinderbesluit worden immers naast "Inrichtingen uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het bakken van voedings- en genotsmiddelen in oliën en vetten" ook "Koffiebranderijen" genoemd als een aparte categorie inrichtingen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de koffiebranderij/theehandel van vergunninghoudster een inrichting is die voorkomt in de categorieën 1,2 of 3 van de Staat van Inrichtingen. Aan hetgeen is vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan "De Klokslag", vastgesteld door de raad van de gemeente Bolsward op 3 augustus 1976, komt in zoverre geen betekenis toe, nu de planvoorschriften op zichzelf duidelijk zijn. Daarbij acht de Afdeling mede van belang dat die toelichting betrekking had op de koffiebranderij/theehandel zoals die in 1975 op het perceel was gevestigd. Het bedrijf bestond destijds uit één hal. Sindsdien is het bedrijf groter geworden. Op dit moment is een tweede hal met eenzelfde omvang als de in 1975 gebouwde hal eveneens voor productiedoeleinden in gebruik. Bovendien zijn de productietijden uitgebreid in die zin dat thans zeven dagen per week gedurende 24 uur per dag wordt geproduceerd door een 5-ploegendienst in plaats van 5 dagen per week van 05.30 - 22.30 uur door een 2-ploegendienst. Ook hetgeen het college ter zitting heeft betoogd, inhoudende dat uit de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2003, zaak no. 200301250/1 volgt dat een uitbreiding van een bedrijf dat voorkomt in de categorieën 1,2 of 3 van de Staat van Inrichtingen onder dezelfde categorie dient te worden geschaard, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat in dit geval het bedrijf dat wordt uitgebreid niet is vermeld in de Staat van Inrichtingen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog van appellanten slaagt derhalve.

2.4. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd geen bespreking.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten tegen het besluit van 30 augustus 2005 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de proceskosten van vergunninghoudster bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 augustus 2006 in zaak nos. 05/1767 en 05/1844;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bolsward van 30 augustus 2005;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bolsward tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.331,73 (zegge: dertienhonderdeenendertig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bolsward aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Bolsward aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007

270-494.