Uitspraak 200605239/2


Volledige tekst

200605239/2.
Datum uitspraak: 27 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

dat is ingesteld hangende zijn hoger beroep tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1485 van de rechtbank Roermond van 24 mei 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) geweigerd met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling te verlenen voor het verbouwen van een winkel tot winkel met bovenwoning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 juli 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2004, inzake no. 200305502/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 december 2002 vernietigd.

Bij besluit van 24 augustus 2004 heeft het college het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 maart 2005 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 augustus 2004 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft het college het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 mei 2006, verzonden op 7 juni 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 augustus 2005 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2006, hoger beroep ingesteld.

Bij brief van 4 oktober 2006, bij de rechtbank ingekomen op 5 oktober 2006, heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft dat beroepschrift op de voet van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de Afdeling.

Bij uitspraak van 7 februari 2007, inzake no. 200605239/1, heeft de Afdeling beslist op het door appellant ingestelde hoger beroep en de aangevallen uitspraak bevestigd. Bij die uitspraak is niet beslist op het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen door het college van een nieuw besluit op zijn bezwaar.

De Afdeling heeft dat beroep ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar uitsluitend het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. van der Sterren en mr. S. Amory, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of -indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

2.2. Vast staat en niet in geschil is dat de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar na vernietiging door de rechtbank van het besluit van 9 augustus 2005 reeds geruime tijd was verstreken en dat appellant niet met uitstel van zodanige beslissing had ingestemd. Het beroep is derhalve gegrond.

2.3. Gebleken is dat ook thans nog niet opnieuw is beslist op het bezwaar van appellant. Nu de aanvraag om bouwvergunning dateert van 5 maart 2001 ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat het college binnen zes weken op dat bezwaar beslist.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. draagt het college van burgemeester en wethouders van Roermond op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roermond tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 457,79 (zegge: vierhonderdzevenenvijftig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 402,50 (zegge: vierhonderdtwee euro en vijftig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Roermond aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Roermond aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007

412