Uitspraak 200604634/1


Volledige tekst

200604634/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2005 heeft de gemeenteraad van Opsterland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 september 2005, het bestemmingsplan "Gorredijk-Rondweg" (hierna te noemen: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 april 2006, no. 637959, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 (hierna te noemen: de maatschap) bij brief van 23 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellant sub 2 bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Bij brief van 28 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 november 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar de maatschap, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. van der Wielen-Berg, ing. F.R.N. Kuiper en ing. IJ. Beeksma, alle ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Opsterland, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, ambtenaar bij de gemeente.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

het beroep van de maatschap

Het standpunt van de maatschap

2.2. De maatschap stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Agrarisch bedrijf", voor zover deze bestemmingen zijn voorzien op het bij het bedrijf behorende perceelgedeelte dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" tot bouwperceel was bestemd alsmede het direct daaraan grenzende, ten noorden daarvan gelegen perceelgedeelte dat eveneens tot het bedrijf van de maatschap behoort.

De maatschap heeft uiteengezet dat als gevolg van de bij het bestemmingsplan voorziene tracékeuze de rondweg ten dele op de gronden van de maatschap en met name op haar huiskavel zal worden aangelegd. Bij de opzet van het bestemmingsplan is er niet voor gekozen om het bedrijf van de maatschap te verplaatsen en is dit bedrijf positief bestemd. De aanleg van de weg heeft tot gevolg dat het bouwperceel is verkleind, met ongeveer 1900 m². Er resteert nog maar een uitbreidingsmogelijkheid van de bestaande bebouwing met ongeveer 100 tot 150 m², terwijl bovendien de bestaande sleufsilo's moeten verdwijnen. Verder wordt de huiskavel afgesneden van de overige gebouwen, met alle omrijschade van dien. Een en ander heeft tot gevolg dat de levensvatbaarheid van het bedrijf na de aanleg van de weg dubieus is.

Het standpunt van verweerder

2.2.1. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. Met betrekking tot de bebouwingsmogelijkheden heeft verweerder zich aangesloten bij de gemeentelijke reactie op de zienswijze van de maatschap. Daarin is gesteld dat de verwachting bestaat dat de provincie Fryslân met de maatschap tot een acceptabele en structurele oplossing komt en, zo dit niet het geval zou zijn, tot onteigening kan worden overgegaan, zodat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan binnen de planperiode is gewaarborgd. Mochten de uitkomsten van de onderhandelingen zodanig zijn dat het geven van extra bebouwingsmogelijkheden, met het oog op een verdere voortzetting van het bedrijf op de huidige locatie, nodig is, dan zal bekeken worden of hieraan planologische medewerking kan worden verleend.

De vaststelling van de feiten

2.2.2. In het bestemmingsplan is aan een gedeelte van het perceel van de maatschap de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend en aan een ander deel van dat perceel de bestemming "Agrarisch bedrijf".

Ingevolge artikel 9, lid A, van de planvoorschriften zijn de voor "Verkeersdoeleinden" bestemde gronden bestemd voor, voor zo ver te dezen van belang, wegen, paden, bermen, geluidwerende voorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers, dammen en/of tunnels.

Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften zijn de voor "Agrarisch bedrijf" bestemde gronden bestemd voor, samengevat, gebouwen ten behoeve van een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, een bedrijfswoning en erven en terreinen.

Het oordeel van de Afdeling

2.2.3. Blijkens de plantoelichting wordt met het bestemmingsplan een basis gelegd voor de aanleg van een rondweg aan de zuidwestkant van Gorredijk, welke aanleg bedoeld is om een einde te maken aan de bestaande ongewenste verkeersdruk op de huidige doorgaande weg, de Badweg-Nijewei. Niet ter discussie staat de noodzaak van de wegaanleg, ten behoeve waarvan het bestemmingsplan strekt, en evenmin dat de wegaanleg gevolgen zal hebben voor het bedrijf van de maatschap.

Desondanks heeft de gemeenteraad er voor gekozen het bedrijf van de maatschap als zodanig te bestemmen en het bebouwingsvlak in afgeslankte vorm te handhaven. Uitgangspunt van het plan is derhalve dat het bedrijf van de maatschap ook na aanleg van de rondweg ter plaatse kan voortbestaan.

Een goede ruimtelijke ordening brengt mee dat alle belangen van het bedrijf in de afweging moeten worden betrokken. Nu de maatschap van meet af aan gewezen heeft op de problemen die zullen ontstaan indien de sleufsilo's moeten verdwijnen in verband met de aanleg van de rondweg, terwijl ook de uitbreidingsmogelijkheden voor haar bedrijf zijn ingeperkt, geen overeenstemming is bereikt over verplaatsing van het bedrijf en bovendien het bedrijf als zodanig is bestemd, heeft verweerder ten onrechte niet in zijn belangenafweging betrokken of ten behoeve van een bestendige bedrijfsvoering niet meer uitbreidingsruimte dient te bestaan dan die waarop het plan nu ziet. Anders dan verweerder heeft overwogen, kan hij deze afweging niet uitstellen tot na de onderhandelingen met de maatschap over de eventuele aankoop van de gronden.

2.2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 2]

Het standpunt van [appellant sub 2]

2.3. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" ter hoogte van zijn woning. Naar zijn mening is het mogelijk de rondweg enigszins geknikt aan te leggen, waardoor deze op grotere afstand van zijn woning zal komen te lopen. In het bestemmingsplan is nu voorzien in de mogelijkheid een rotonde aan te leggen op een zo korte afstand van zijn woning dat sprake zal zijn van een ontoelaatbare aantasting van zijn woongenot.

Daarnaast heeft [appellant sub 2] aangevoerd dat de weg zodanig over een van hem te verwerven perceel zal komen te lopen, dat aan beide zijden van de weg een strook grond overblijft die moeilijk te exploiteren valt.

Het standpunt van verweerder

2.3.1. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.

De vaststelling van de feiten

2.3.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

De rondweg die het bestemmingsplan beoogt mogelijk te maken, is blijkens het deskundigenbericht voorzien op een afstand van ongeveer 45 meter van de woning van [appellant sub 2]; de in de rondweg opgenomen rotonde zal ongeveer 50 meter van de woning kunnen worden aangelegd.

De op de bestemming "Verkeersdoeleinden" betrekking hebbende voorschriften zijn hierboven weergegeven onder 2.2.2.

Het oordeel van de Afdeling

2.3.3. De Afdeling stelt voorop dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan een bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat - met toepassing van stille wegdekverharding - de geluidsbelasting op de gevels van de woning van [appellant sub 2] onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zal blijven. Gelet hierop en gezien de afstand van de weg en de rotonde tot de woning van [appellant sub 2], heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een ernstige aantasting van het woongenot geen sprake zal zijn.

Wat betreft de ontsluiting van de stroken grond die buiten de bestemming "Verkeersdoeleinden" vallen, is voorzien in ontsluiting daarvan en is de Afdeling niet aannemelijk geworden dat de exploitatie van die gronden onevenredig zal worden bemoeilijkt.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van de maatschap te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de [maatschap] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 11 april 2006, no. 637959, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij de maatschap in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan de maatschap onder vermelding van het zaaksnummer te worden betaald;

V. gelast dat de provincie Fryslân aan de maatschap het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007

45