Uitspraak 200606649/1


Volledige tekst

200606649/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2005 heeft de gemeenteraad van Woensdrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2005, het bestemmingsplan "Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide 1e Herziening" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 augustus 2006, nummer 1156695, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2006.

Bij brief van 26 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar appellante, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij de gemeenteraad van Woensdrecht gehoord, vertegenwoordigd door P.J.M.H. Jongenelen, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt van appellante

2.2. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" dat betrekking heeft op het perceel aan de Wipstraat te Woensdrecht, kadastraal nummer B 3449, voor zover hieraan niet de aanduiding "nieuwbouw toegestaan" is toegekend. Zij voert aan dat het perceel niet tot het buitengebied behoort en dat van strijd met het streekplan dus geen sprake kan zijn. Voorts zijn op de omliggende percelen ook woningen opgericht, en hebben op het perceel al eerder woningen gestaan. Verder is op de percelen Zandfort 29 en 29a wel nieuwbouw toegestaan in het kader van het opvullen van gaten in de bebouwing, aldus appellante. De bestemming "Woondoeleinden (W)" duidt er naar haar stelling op dat woningbouw is toegestaan. Verder voert zij nog aan dat burgers door het gemeentebestuur worden benadeeld ten opzichte van projectontwikkelaars omdat er geen rekening wordt gehouden met incidentele woningbouw. Tenslotte stelt appellante dat verweerder haar ten onrechte desgevraagd geen verslag van de hoorzitting heeft toegezonden.

Standpunt van verweerder

2.3. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Hij acht het aanvaardbaar dat in het huidige plan geen nieuwe woningbouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan "Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide" worden vastgelegd, nu uit het provinciaal Uitwerkingsplan Brabantse Buitensteden en Woensdrecht (hierna: het uitwerkingsplan) blijkt dat er voldoende bouwlocaties binnen de gemeente voorhanden zijn om in de woningbehoefte te voorzien.

Tevens stelt verweerder dat de percelen Zandfort 29 en 29a in het daarvóór geldende plan "Zandfort e.o." ook al een woonbestemming hadden. Ter zitting heeft verweerder nog verklaard dat de situatie op het perceel vergelijkbaar is met het buitengebied, waar op basis van het streekplan ook geen nieuwe woningen worden toegestaan. Een gebruik als tuin is wel aanvaardbaar, aldus verweerder.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. Het bestemmingsplan "Zandfort e.o." is vastgesteld op 25 september 1990 en goedgekeurd op 4 maart 1991. In dat bestemmingsplan was de bestemming van het onderhavige perceel "Tuin".

Ingevolge artikel 9, onder A, sub 1, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart als "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuin en erf.

2.4.2. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan "Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide" vastgesteld op 25 mei 2000. In dit bestemmingsplan had het perceel van appellante de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder steraanduiding "nieuwbouw toegestaan".

Bij besluit van 19 december 2000 heeft verweerder gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan "Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide". De onthouding van goedkeuring had betrekking op alle steraanduidingen "nieuwbouw toegestaan". Verweerder heeft hierbij overwogen dat een planologische afweging had moeten plaatsvinden bij de (her)projectie van nieuwe woningen en dat niet klakkeloos de bestaande rechten hadden mogen worden overgenomen.

Op grond van artikel 30 van de WRO heeft de gemeenteraad het voorliggende plan vastgesteld.

2.4.3. In dit plan heeft het perceel van appellante de bestemming "Woondoeleinden (W)" zonder aanduiding "nieuwbouw toegestaan".

2.4.4. Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Woondoeleinden (W)" aangewezen gronden bestemd voor de navolgende doeleinden:

wonen, met daaraan ondergeschikt:

1. detailhandel;

2. dienstverlenende voorzieningen;

3. horeca;

4. medische voorzieningen;

5. religieuze voorzieningen;

6. kantoren;

7. bedrijven;

8. groenvoorziening;

9. openbare nutsvoorzieningen;

10.behoud, bescherming en herstel van de als 'Rijksmonument' aangewezen bouwwerken.

2.4.5. Ingevolge artikel 5, lid B, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het op als "Woondoeleinden" aangewezen gronden niet toegestaan hoofdgebouwen ten dienste van wonen te bouwen, tenzij het vervangende nieuwbouw of herbouw betreft en uitgezonderd, daar waar op de plankaart de aanduiding "nieuwbouw toegestaan" is gegeven, waar per aanduiding maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd.

2.4.6. In het uitwerkingsplan is vastgelegd dat het woningbouwprogramma voor de periode 2002-2015 voor de gemeente Woensdrecht 495 woningen bedraagt.

Op 22 september 2005 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2005 vastgesteld. Hierin is het woningbouwprogramma voor de periode 2005-2009 ingevuld met nieuwbouwplannen, in het bijzonder ten behoeve van de categorieën jongeren en ouderen.

Het oordeel van de Afdeling

2.5. Voor zover appellante heeft gesteld ten onrechte desgevraagd geen verslag van de hoorzitting te hebben ontvangen, overweegt de Afdeling dat de WRO niet voorschrijft dat een verslag van de hoorzitting aan de indieners van de bedenkingen dient te worden gezonden. Ook op grond van de zorgvuldigheid die vereist is bij het voorbereiden van een besluit, kan deze voorwaarde niet worden gesteld. Het verslag heeft immers vooral als functie het gehele college van gedeputeerde staten informatie te verschaffen over hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat appellante door het niet toezenden van het verslag in haar belangen is geschaad. Dit betoog treft derhalve geen doel.

Ten aanzien van de door appellante gemaakte vergelijking met de percelen Zandfort 29 en 29a overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plan. Hierbij is in aanmerking genomen dat de percelen Zandfort 29 en 29a in het vorige plan reeds een woonbestemming hadden die woningbouw toeliet. Ook dit betoog treft derhalve geen doel.

2.6. Ten aanzien van het bezwaar van appellante dat het perceel niet in het buitengebied ligt en dat daarmee ook het provinciaal beleid voor het buitengebied niet van toepassing kan zijn, overweegt de Afdeling het volgende.

Vaststaat dat het perceel binnen de bebouwde kom ligt en dat op de naastliggende percelen ook woningen zijn opgericht. Mede in aanmerking genomen dat het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)" heeft en dat de omliggende gronden ook voor "Woondoeleinden (W)" zijn bestemd, is dit perceel niet dusdanig vergelijkbaar met het buitengebied, dat het daarmee gelijkgesteld kan worden.

Mede gelet op het feit dat verweerder ter zitting heeft verklaard een gebruik als tuin op het perceel wel aanvaardbaar te vinden, is de Afdeling van oordeel dat de motivering van verweerder dat het perceel als buitengebied moet worden beschouwd, gebrekkig is.

2.6.1. Het beleid van de gemeenteraad om nieuwe woningbouwlocaties alléén toe te kennen voor zover deze passen binnen het uitwerkingsplan en de op basis van het uitwerkingsplan vastgestelde gemeentelijke Woonvisie is niet onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de Woonvisie de woningbehoefte heeft geïnventariseerd en naar aanleiding hiervan de provinciale woningbouwprognose heeft uitgewerkt. In het uitwerkingsplan is voor Woensdrecht een contingent vastgesteld dat in de eigen woningbehoefte moet voorzien en dat door de gemeenteraad reeds is ingevuld ten behoeve van bijzondere doelgroepen als senioren en starters. Hierdoor bestaat tot het jaar 2015 geen mogelijkheid voor incidentele woningbouw door particulieren, zoals door appellante gewenst. Ter zitting is echter gebleken dat het gemeentebestuur voor bijzondere gevallen een uitzondering kan maken en van het contingent af kan wijken, zoals het onder andere heeft gedaan voor de huisvesting van werknemers van de nabijgelegen vliegbasis. De Afdeling is van oordeel dat verweerder, gelet op de door appellante aangevoerde bijzondere omstandigheden, niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het standpunt van de gemeenteraad, dat in dit geval geen ruimte is voor een uitzondering, juist is.

2.6.2. Ten aanzien van het betoog van appellante dat uit de bestemming "Woondoeleinden (W)" volgt dat er een woning gebouwd mag worden, overweegt de Afdeling het volgende.

Vaststaat dat op het perceel geen woning is opgericht en dat aan het perceel niet de aanduiding "nieuwbouw toegestaan" is toegekend. Gelet hierop en op hetgeen is overwogen onder 2.4.5., namelijk dat het niet is toegestaan om woningen op te richten, uitgezonderd daar waar de aanduiding "nieuwbouw toegestaan" is gegeven, kan op het perceel ook geen woning worden opgericht.

Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften, zijn op gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" slechts andere functies dan wonen toegestaan indien deze ondergeschikt zijn aan de functie wonen. Omdat op dit perceel geen woning kan worden opgericht, is ook de functie wonen niet mogelijk. Hieruit volgt tevens dat er ook geen aan het wonen gerelateerd gebruik als tuin of erf is toegestaan.

Derhalve is met de toekenning van de bestemming niet aangegeven welk gebruik is toegestaan.

Verweerder heeft zich hiervan ten onrechte geen rekenschap gegeven. Het aanwijzen van een bestemming voor gronden zonder dat de bijbehorende planvoorschriften voorzien in een gebruiksmogelijkheid is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

2.6.3. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in geding zijnde plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plandeel goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor de gronden aan de Wipstraat, kadastraal nummer B 3449.

Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het bestreden plandeel.

Proceskostenveroordeling

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 augustus 2006, kenmerk 1156695 voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor de gronden aan de Wipstraat, kadastraal nummer B 3449;

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" voor de gronden aan de Wipstraat, kadastraal nummer B 3449;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 27,93 (zegge: zevenentwintig euro en drieënnegentig cent); dit bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007

417-545.