Uitspraak 200609323/1


Volledige tekst

200609323/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Swalmen (thans: Roermond),
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/962 van de rechtbank Roermond van 20 november 2006 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij brief van 1 november 2005 heeft appellant (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker] om vergunning voor een ligplaats afgewezen.

Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college het door [verzoeker] tegen deze brief gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 november 2006, verzonden op 23 november 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 19 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 22 januari 2007 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2007,waar het college, vertegenwoordigd door P.M.C. Ploum en mr. H. Aussems, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. [verzoeker] is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Swalmen (hierna: de APV), is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2.2. Bij brief van 29 augustus 2005 heeft [verzoeker] het college verzocht om informatie over de regelgeving in de gemeente Swalmen met betrekking tot het wonen op het water en daarbij tevens verzocht die brief te beschouwen als een aanvraag voor een vergunning voor een ligplaats. Bij brief van 3 september 2005 heeft [verzoeker] dit verzoek herhaald. Bij brief van 1 november 2005 heeft het college aan [verzoeker] medegedeeld dat de gemeente Swalmen geen specifiek beleid heeft met betrekking tot het innemen van ligplaatsen en dat in de gemeente geen plaatsen in openbaar water geschikt zijn om te worden bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.

2.2.1. In zijn beslissing op bezwaar heeft het college de aanvraag van [verzoeker] mede opgevat als een verzoek om vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan en ook dit verzoek afgewezen.

2.3. Ambtshalve oordeelt de Afdeling als volgt. In zijn brieven van 29 augustus 2005 en 3 september 2005 heeft [verzoeker] niet verzocht om vrijstelling van het bestemmingsplan. Evenmin heeft [verzoeker], nadat het college hem in de brief van 29 augustus 2005 heeft gewezen op het vigerende bestemmingsplan, in zijn bezwaarschrift van 18 december 2005 verzocht om vrijstelling van het bestemmingsplan. In zijn antwoord van 22 januari 2007 heeft [verzoeker] uitdrukkelijk gesteld dat hij niet heeft gevraagd om een vrijstellingsprocedure. Gelet hierop heeft het college het verzoek van [verzoeker] ten onrechte mede opgevat als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan.

2.3.1. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot afgifte van vergunning voor een ligplaats. Vaststaat dat het college geen gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV neergelegde bevoegdheid om openbaar water aan te wijzen waar het verboden is een ligplaats in te nemen. Dientengevolge geldt geen verbod op grond van de APV om een ligplaats in te nemen in openbaar water. Hieruit volgt dat het college geen bevoegdheid bezit toestemming te verlenen voor het innemen van een ligplaats door appellant. De brieven van [verzoeker] van 29 augustus 2005 en 3 september 2005 kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een aanvraag, evenmin als de brief van het college van 1 november 2005 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college heeft het bezwaar van [verzoeker] van 18 december 2005 dan ook ten onrechte ontvankelijk verklaard.

2.3.2. Gelet op het vorengaande behoeft het hoger beroep van het college verder geen bespreking.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van 11 april 2006 alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van [verzoeker] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 november 2006 in zaak no. AWB 06/962;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Swalmen van 11 april 2006, kenmerk GG/VROM/HA;

V. verklaart het bezwaar van [verzoeker] van 18 december 2005 niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. gelast dat de gemeente Roermond aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007.

176-512.