Uitspraak 200702531/1 en 200702531/2


Volledige tekst

200702531/1 en 200702531/2.
Datum uitspraak: 20 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

de vereniging "Milieufederatie Noord-Holland", gevestigd te Bergen (NH),
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Anna Paulowna het bestemmingsplan "Landgoed Hoenderdaell" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 februari 2007, kenmerk 2007-1597, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft de vereniging "Milieufederatie Noord-Holland" (hierna: de Milieufederatie) bij brief van 10 april 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2007. Bij brief van 11 april 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, heeft de Milieufederatie de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar de Milieufederatie, vertegenwoordigd door A.K. Romar-Loer, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Contant, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P. Staal, H. Wenink en ing. L. Pronk, ambtenaren van de gemeente, en [belanghebbenden], vertegenwoordigd door mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Het plan voorziet in de aanleg van het landgoed "Hoenderdaell" van ongeveer 64 hectare met onder meer drie landhuizen met bijgebouwen, een informatiecentrum, dagrecreatieve voorzieningen, bos en natuurgebied. Verweerder heeft grotendeels goedkeuring verleend aan het plan.

2.4. De Milieufederatie stelt dat het plangebied in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: PEHS) ligt en dat de gevolgen van de aanleg van het landgoed hierop ten onrechte niet of onvoldoende zijn onderzocht. Zij vreest een ernstige aantasting van de natuurwaarden in het plangebied en het naastgelegen water "het Lage Oude Veer".

2.5. Verweerder is van mening dat de ligging van het plangebied in de PEHS niet in de weg staat aan het plan en dat een ernstige aantasting van natuurwaarden zich niet zal voordoen. Aan het plandeel met de bestemming "Landgoed (L)" en de aanduiding "informatiecentrum" is goedkeuring onthouden omdat dit volgens verweerder te ruime mogelijkheden voor horecafuncties biedt.

2.5.1. Aan het plangebied zijn de bestemmingen "Landgoed (L)" en "Natuur (N)" toegekend.

Uit artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat de op de plankaart voor "Landgoed (L)" aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor bos, wonen, een informatiecentrum en dagrecreatieve voorzieningen, met dien verstande dat binnen de bestemming minimaal 25 ha wordt bebost en dit bos openbaar toegankelijk is en de gronden op de plankaart aangeduid met "dagrecreatieve voorzieningen" uitsluitend zijn bestemd voor dagrecreatief gebruik en openbaar toegankelijk zijn.

Uit artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, volgt dat de op de plankaart voor "Natuur (N)" aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor natuurgebied, inclusief moeras, rietzones, vochtig schraalgrasland, bloemrijk grasland, grasland en struweel en dagrecreatief medegebruik.

In de plantoelichting staat dat het plangebied is gelegen tussen de Van Ewijcksvaart en het Lage Oude Veer en dat het respectievelijk aan de noordwestzijde en de zuidoostzijde door deze wateren wordt begrensd. Globaal is het gebied in te delen in een zuidelijk en noordelijk deel, van elk 32 hectare. Het zuidelijke deel is sinds 1995 voor een groot gedeelte, zijnde 24 hectare, als bos ingeplant. Het noordelijke deel is tot 2004 in gebruik geweest ten behoeve van akkerbouw, maar ligt thans braak.

2.6. In het plangebied is in 2003 en 2004 een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Natuureffectrapportage Landgoed Hoenderdaell" van november 2005 van het onderzoeksbureau "ProCensus". In dit rapport staat dat sommige rietoevers en rietlanden waardevol zijn en dat in het plangebied verschillende beschermde inheemse diersoorten voorkomen. De voorgenomen bouwwerkzaamheden zijn gepland buiten de directe invloedsfeer van de beschermde soorten. Voor de verwezenlijking van het plan zou volgens het rapport een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet vereist kunnen zijn. Verweerder heeft zich in navolging van de gemeenteraad, mede gelet op het voormelde rapport, naar het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwacht kon worden dat de ontheffing, voor zover vereist, zou kunnen worden verleend. In hetgeen de Milieufederatie heeft aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij het nemen van zijn besluit onvoldoende heeft bezien of de plandelen uitvoerbaar zijn zonder daarbij in strijd te handelen met het bepaalde in de Flora- en faunawet.

2.6.1. In het streekplan Noord-Holland Noord, Ontwikkelen met kwaliteit, (hierna: het streekplan) is het plangebied aangemerkt als onderdeel van de PEHS. Ten aanzien van de PEHS staat in het streekplan dat wordt gestreefd naar een stevig natuurnetwerk dat grote en kleine natuurgebieden door ecologische verbindingszones met elkaar verbindt. Bij de totstandkoming van het natuurnetwerk wordt nadrukkelijk gekeken naar kansen van meervoudig ruimtegebruik door bijvoorbeeld combinaties van recreatieve netwerken, waterbeheersmaatregelen en de ontwikkeling van woonlandschappen.

Het betoog van de Milieufederatie dat het plan in strijd is met het streekplanbeleid ten aanzien van de PEHS faalt. De Voorzitter betrekt hierbij dat een groot deel van het plangebied, dat voorheen een agrarische bestemming had, voorziet in natuurontwikkeling en dat de bestemming "Landgoed (L)" voorziet in de ontwikkeling van een kleinschalig en bosrijk woonlandschap, hetgeen past binnen het voorgestane meervoudige ruimtegebruik.

2.6.2. Voor zover de Milieufederatie een ernstige aantasting van de natuurwaarden vreest in het plangebied en in de ecologische verbindingszone het Lage Oude Veer als gevolg van het mogelijk maken van dagrecreatie, wordt overwogen dat slechts op een zeer beperkt deel van de gronden in het plangebied dagrecreatieve voorzieningen mogelijk zijn en deze kleinschalig van aard zullen zijn. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat aan de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Landgoed (L)" met de aanduiding "informatiecentrum", dat onder meer voorziet in de aanleg van een steiger, een ernstige aantasting van de natuurwaarden ten grondslag had moeten worden gelegd, aangezien het een betrekkelijk kleine steiger van maximaal 30 m² betreft, die bovendien, blijkens het verhandelde ter zitting, is voorzien op een open plek in de bestaande rietstrook.

Ten aanzien van het betoog dat het gebruik van een zogenoemde fluisterboot of platbodem op het Lage Oude Veer tot een verstoring van de flora en fauna op en in het Lage Oude Veer zou kunnen leiden, overweegt de Voorzitter dat dit water buiten het plangebied ligt en dat het gebruik daarvan in deze procedure niet aan de orde is. Overigens is voor bedoeld gebruik met een dergelijke boot een ontheffing verleend door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, welke ontheffing zelfstandig vatbaar is voor bezwaar en beroep.

2.6.3. De conclusie is dat hetgeen de Milieufederatie heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover goedgekeurd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de onthouding van goedkeuring niet berust op een deugdelijke motivering. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de Milieufederatie is ongegrond. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007

459