Uitspraak 200700036/1


Volledige tekst

200700036/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de erven van [appellante],
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/1366 van de rechtbank Almelo van 21 november 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van gemeente Haaksbergen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 21 september 2005 heeft de gemeenteraad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften van 13 juni 2005, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 november 2006, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 februari 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2007, waar appellanten bij monde van mr. K.M. van Lochem, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. L.G. Hartman en H.M. Heukels, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Niet in geschil is dat appellanten - in hun hoedanigheid van rechtverkrijgenden van [appellante] - als gevolg van het door de gemeenteraad op 28 augustus 2002 vastgestelde bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, deelplan Eibergsestraat-Oost/Buurserstraat, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 1 april 2003 en onherroepelijk geworden sinds 19 mei 2004, in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren. In dit plan is de voordien, op grond van het op 23 november 1962 door de gemeenteraad vastgestelde Plan van uitbreiding in onderdelen Haaksbergen, sedert 1 augustus 1965 genoemd bestemmingsplan Haaksbergen-Dorp, en/of de door de gemeenteraad op 30 november 1966 vastgestelde voorschriften van dit plan, aanwezige mogelijkheid tot oprichting op de bij het perceel [locatie] te Haaksbergen behorende grond van een enkele dan wel dubbele woning, ten oosten van de bestaande woning (hierna: het perceel), komen te vervallen.

2.3. Bij de beslissing op bezwaar van 21 september 2005 heeft de gemeenteraad zijn standpunt gehandhaafd dat nu de eigenaren van het perceel - aanvankelijk beide ouders en later alleen [appellante] - geen enkele concrete poging hebben ondernomen om de toentertijd bestaande bouwmogelijkheid te realiseren daardoor het risico hebben aanvaard van verval van die bouwmogelijkheid omdat dit verval gelet op het streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) en de omgevingsfactoren, in de lijn der verwachting lag.

2.4. De rechtbank achtte deze zienswijze niet onjuist en heeft het beroep ongegrond verklaard.

2.5. Bij beantwoording van de vraag of er sprake is van aanvaarding door appellanten of hun rechtsvoorgangers van het risico dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou vervallen, is van belang of de voortekenen van de voor hen nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen, is het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 mei 2000 in de zaak met nr. 199902237/1 (BR 2001, p. 228), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in een voor hem negatieve zin zou gaan veranderen.

2.6. Vast staat dat van de bouwmogelijkheid, die het voorheen geldende bestemmingsplan bood, geen gebruik is gemaakt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gestelde planschade redelijkerwijs ten laste van appellanten behoort te blijven omdat het vervallen van de bouwmogelijkheid in het gewijzigde regime voorzienbaar was. Appellanten bestrijden dat dit het geval was en hebben daartoe aangevoerd dat op grond van het streekplan noch de omgevingsfactoren was te voorzien dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou vervallen.

2.7. Dit betoog slaagt. De gemeenteraad heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op paragraaf 4.5.1.1.5. en plankaart 2 van het streekplan. In genoemde paragraaf is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen. "De kern Haaksbergen heeft voldoende uitbreidingsmogelijkheden. Het gebied tussen het toekomstige tracé voor Rijksweg 18 en de kern Haaksbergen komt hiervoor in beginsel in aanmerking. De Eibergsestraat (en in het verlengde de Enschedesestraat) vormt een zwaarwegende belemmering voor uitbreiding aan de zuid- en zuidoostzijde van de kern. Een ontwikkeling van Haaksbergen in deze richting is ook om andere redenen ongewenst. Enerzijds betreft dit het natuurgebied het Buursezand en anderzijds het landschappelijke waardevolle beekdal van de Buursebeek." Verderop is nog aangegeven dat uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw en bedrijventerrein aansluitend bij bestaande ontwikkelingen zijn te vinden in noordelijke en westelijke richting.

Uit dit onderdeel van paragraaf 4.5.1.1.5. en plankaart 2 van het streekplan kan worden afgeleid dat de Eibergsestraat en Enschedesestraat ten westen van het perceel van appellanten een belemmering vormen voor uitbreiding met woningbouw en een bedrijventerrein in noord en noord/westelijke richting. Nu over bestaande bouwmogelijkheden ter plaatse niet wordt gerept kan hieruit echter niet worden afgeleid dat die bouwmogelijkheden zouden vervallen. De Afdeling tekent hierbij nog aan dat, gelijk appellanten hebben aangevoerd, de ontwikkelingen in de omgeving - onder meer de bouw van 32 woningen tegenover het perceel - er veeleer op wezen dat er wel nog ruimte was voor woningbouw binnen het gebied.

Omdat de ouderdom van het voorheen geldende bestemmingsplan en de omgevingsfactoren op zichzelf beschouwd geen voorzienbaarheid kunnen opleveren kan de betekenis daarvan voor de voorzienbaarheid in dit geval buiten bespreking blijven.

2.8. De Afdeling komt tot de slotsom dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte het standpunt is ingenomen dat appellanten het risico hebben aanvaard dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou vervallen en dat gelet daarop de gestelde planschade redelijkerwijs ten laste van hen behoort te blijven en dat dit besluit mitsdien voor vernietiging in aanmerking komt.

2.9. Het hoger beroep van appellanten is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het beroep van appellanten bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.

2.10. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 november 2006 in zaak no. 05/1366;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad der gemeente Haaksbergen van 21 september 2005, kenmerk 05.3765/U2005-5718;

V. draagt de raad der gemeente Haaksbergen op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Haaksbergen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 737,58 (zegge: zevenhonderdzevenendertig euro achtenvijftig); waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde in beroep verleende rechtsbijstand, het dient door de gemeente Haaksbergen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Haaksbergen aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007

224