Uitspraak 200606959/1


Volledige tekst

200606959/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Schinnen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2006 heeft verweerder aan de vereniging "Schutterij St. Sebastianus" een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een schietinrichting met kogelvanger en verblijfs- en bergruimte op het perceel Breinderveldweg (ongenummerd) te Schinnen, kadastraal bekend gemeente Schinnen, sectie D, nummer 4565 (gedeeltelijk). Dit besluit is op 10 augustus 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 21 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 februari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.A. Wols, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.G.G.L. Taalman-Paques, ing. W.J.M. van Buggenum en R.M.J.P.E. Corten, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.M. Schoonbrood, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, vertegenwoordigd door ir. G.M.P. Hagen, ing. J.L.J. Martin en ing. M.G. Stienstra, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.

2.2. Appellant vreest geluidhinder vanwege het schieten.

2.2.1. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag om vergunning, wat de geluidhinder vanwege het schieten betreft, de Handreiking Limburgs traditioneel schieten (hierna: de HLTS) als toetsingskader gehanteerd.

2.2.2. De HLTS bevat een toetsingskader voor de milieubelasting bij het Limburgs traditioneel schieten. Wat de geluidbelasting betreft wordt onderscheid gemaakt tussen de geluidbelasting vanwege de enkelvoudige knal (Lknal) en de geluidbelasting vanwege herhaald hoorbare knallen (Lr).

Als toetsingskader voor Lknal voor een nieuwe inrichting, als hier aan de orde, geldt dat Lknal ≤ ½ * Lomg + 50. Daarbij staat Lomg voor het geluidniveau gebaseerd op de omgevingstypologie. Onderscheid wordt gemaakt naar drie soorten omgevingen, "landelijk gebied/weinig, geen verkeer", "verspreide bebouwing/beperkt verkeer" en "woonwijk/verkeer". Voor deze omgevingen geldt een geluidniveau (etmaalwaarde) van respectievelijk 40 dB(A), 45 dB(A) en 50 dB(A).

Voor Lr geldt als toetsingskader, voor zowel bestaande als nieuwe inrichtingen, voor het etmaal-, week- en jaargemiddelde respectievelijk dat Lr ≤ Lomg +10, Lr ≤ Lomg +5 en Lr ≤ Lomg.

2.2.3. Appellant heeft onder meer betoogd dat de HLTS minder strenge normen bevat dan de Circulaire schietlawaai, die voorheen in dit verband werd gehanteerd en die door de Afdeling als toetsingskader is geaccepteerd.

2.2.4. De Afdeling overweegt dat het in de HLTS aanbevolen toetsingskader voor Lknal overeenkomt met het in de Circulaire schietlawaai grafisch weergegeven kader voor Lknal, met dat verschil dat in de HLTS voor Lknal wordt gekeken naar Lomg en in de Circulaire schietlawaai naar L95. L95 is de waarde van het geluidniveau die, gemeten over een bepaalde periode, gedurende 95% van de tijd wordt overschreden. In de HLTS is gekozen voor een beoordeling op basis van omgevingstypologie, omdat dit volgens de HLTS eenduidiger is te bepalen dan het L95. Door het deskundigenbericht wordt dit onderschreven, omdat het L95 in de praktijk vaak niet eenduidig blijkt vast te stellen, vooral ook omdat het L95 sterk kan variëren afhankelijk van de meteorologische omstandigheden. Voorts ligt zowel in de HLTS als in de Circulaire schietlawaai de maximaal aanbevolen waarde op 75 dB(A).

Het hanteren van de HLTS, voor zover het de voor nieuwe inrichtingen gegeven normering ten aanzien van Lknal betreft, is niet in strijd met het recht te achten.

Verweerder heeft de omgeving van de woning van appellant aangemerkt als "woonwijk/verkeer". Gesteld noch gebleken is dat dit onjuist is. Nu de in voorschrift 2.4 genoemde grenswaarde voor Lknal blijft binnen de in de HLTS voor deze omgeving aanbevolen grenswaarden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat dit aspect betreft sprake is van een toereikend beschermingsniveau. Het betoog van appellant kan in zoverre niet slagen.

2.2.5. Omtrent het toetsingskader voor Lr heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg, nadat het bestreden besluit was genomen, gesteld dat in de HLTS abusievelijk is vermeld dat het Lr getoetst dient te worden aan Lomg. Dit zou Lref moeten zijn, zijnde de hoogste waarde van Lomg en Lwegverkeer - 10, aldus het college van gedeputeerde staten van Limburg. De Afdeling ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat dit een kennelijke verschrijving is. Derhalve is de tekst van het toetsingskader, als weergegeven in overweging 2.2.2, bepalend.

Mede gezien het deskundigenbericht is de Afdeling niet gebleken van deugdelijk onderzoek naar de dosis-effectrelatie bij hantering van het in de HLTS vermelde toetsingskader omtrent Lr. Tevens berust de HLTS gelet hierop, voor zover het dit toetsingskader betreft, niet op een deugdelijke motivering.

Het bestreden besluit is, voor zover hier van belang, gebaseerd op de HLTS. Gelet op het voorgaande kon voor de vraag of ten aanzien van Lr sprake is van een toereikend beschermingsniveau de HLTS niet als toetsingskader worden gehanteerd. Verweerder heeft wat dit aspect aangaat verder geen aanvullend onderzoek gedaan. Evenmin heeft hij een aanvullende motivering gegeven. Gelet hierop heeft verweerder, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bij de voorbereiding van het bestreden besluit, voor zover het de toereikendheid van het toetsingskader voor Lr betreft, niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaard. Tevens berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

2.3. Nu het geluidaspect doorslaggevend is voor de beantwoording van de vraag of de vergunning, zoals aangevraagd, kan worden verleend, is het beroep van appellant gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige gronden van het beroep geen bespreking.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schinnen van 18 juli 2006, kenmerk no. 754;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schinnen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 228,23 (zegge: tweehonderdachtentwintig euro en drieëntwintig cent); het dient door de gemeente Schinnen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Schinnen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

446