Uitspraak 200607911/1


Volledige tekst

200607911/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Alkmaar,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder - voor zover hier van belang - de locatie Lotharingenweg, aangeduid met het nummer DK 16R, aangewezen voor de ondergrondse inzamelvoorziening voor restafval ten behoeve van de bewoners van de Lotharingenweg 76 t/m 122.

Bij besluit van 6 oktober 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 2006.

Bij brief van 26 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en verweerder, vertegenwoordigd door L.C. Fellinga en J. Duivenvoorden, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2004 kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

2.2. Appellante kan zich niet vinden in de aanwijzing van de Lotharingenweg als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening. Volgens haar kan de ondergrondse inzamelvoorziening beter geplaatst worden aan de achterkant van het appartementencomplex aan de Laan van Rome omdat dit een locatie is waar hetzelfde bereikt wordt met aanzienlijk minder bezwaren voor omwonenden. Het door verweerder gehanteerde criterium van de verkeersveiligheid voor de onderhavige aanwijzing acht zij niet overtuigend. Op de eveneens door verweerder aangewezen locaties aan de Simon Carmiggeltstraat en aan de Walserij moet het door één persoon bestuurde en bediende inzamelvoertuig toch ook achteruit rijden, terwijl bij de aangewezen locatie Laan van Brussel/Curaçao, een drukke doorgaande weg, het inzamelvoertuig moet stoppen op de fietsstrook. Appellante betoogt voorts dat de voor het appartementencomplex aan de Lotharingenweg bedoelde ondergrondse inzamelvoorziening geplaatst wordt aan de zijkant van de woningen aan de Vogezenstraat. Deze afstand acht appellante te groot en zij vreest voor het dumpen van zwerfafval en als gevolg daarvan stankoverlast. Ook wijst zij op gevaar voor kinderen. Tot slot wijst appellante op de mogelijke funderingsproblemen aan haar woning die ontstaan door het bemalen van het grondwater om de ondergrondse inzamelvoorziening te kunnen plaatsen en de mogelijkheid van waardevermindering van haar woning als gevolg van de realisatie van de ondergrondse inzamelvoorziening.

2.2.1. Verweerder heeft de locatie van de ondergrondse container aan de Lotharingenweg aanvankelijk bij aanwijzingsbesluit van 17 januari 2006 vastgesteld. Deze was gesitueerd aan de linkerzijde van het parkeerterrein op 2 parkeervakken (hierna: locatie A). Verweerder heeft vervolgens bij ontwerpbesluit van 23 mei 2006 uit een oogpunt van verkeersveiligheid dit aanwijzingsbesluit gewijzigd in dier voege dat de locatie werd geprojecteerd nabij de zijkant van het perceel Vogezenstraat 2, zodat achteruitrijden van het inzamelvoertuig kon worden voorkomen (hierna: locatie B). Naar aanleiding van de tegen dit ontwerpbesluit door de bewoners ingediende zienswijzen is door verweerder bij besluit van 3 oktober 2006 de locatie verplaatst naar de overkant van de toegang van de Vogezenstraat, alwaar de ondergrondse container gedeeltelijk op het trottoir en gedeeltelijk in de groenvoorziening is gesitueerd (hierna: locatie C).

Verweerder heeft deze locatie vastgesteld overeenkomstig de door hem gehanteerde op de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel gebaseerde beleidscriteria, te weten een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, de arbeidsbelasting voor de inzamelaars, financiële en inzamellogistieke aspecten en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen, waarbij onder andere gedacht kan worden aan kabels en leidingen in de ondergrond en de aanwezigheid van bomen ter plaatse. Het door verweerder gehanteerde criterium van de verkeersveiligheid houdt in dat het achteruitrijden van het inzamelvoertuig zo veel mogelijk dient te worden voorkomen. Slechts in het uiterste geval wanneer het echt niet anders kan wordt voor deze mogelijkheid gekozen.

Met betrekking tot de door appellante geuite vrees voor het onderweg naar de containerlocatie verliezen van afval wijst verweerder er in zijn verweerschrift op dat bij de door appellante voorgestelde locatie aan de Laan van Rome de loopafstand groter is dan bij de onderhavige locatie het geval is, namelijk 70 meter.

2.2.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat verweerder genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat voor de locaties aan de Simon Carmiggeltstraat, de Walserij en de Laan van Brussel/Curaçao, binnen de aangrenzende woonwijk geen alternatieve locaties beschikbaar zijn die uit oogpunt van verkeersveiligheid gelijkwaardig of beter zijn dan de bestaande locaties.

Het ter zitting door appellante gevoerde betoog dat de bewoners inmiddels van gevoelen zijn veranderd en met haar locatie B prefereren boven locatie C, wat van de feitelijke juistheid daarvan ook zijn moge, betreft de situatie van na het bestreden besluit en laat dientengevolge de rechtsgeldigheid van dat besluit onverlet. De aanwijzing van locatie B zou het verlies van een parkeerplaats betekenen en als gevolg daarvan een toename van de reeds aanwezige parkeerdruk tot gevolg hebben.

Voorts is genoegzaam door verweerder aannemelijk gemaakt dat de aanwijzing van de Lotharingenweg als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening geen gevaar voor kinderen doet ontstaan, dat tegen dumpgedrag adequaat zal worden opgetreden, dat stankoverlast onwaarschijnlijk is en dat de noodzakelijke aanpassing van de grondwaterstand niet zal leiden tot beschadiging van de paalfundering van de woning van appellante. De stelling tenslotte dat de waarde van haar woning daalt als gevolg van de aanwijzing kan, wat er van die stelling zijn moge, evenmin leiden tot het door appellante gewenste gevolg, reeds omdat appellante deze schade op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.

2.2.3. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van de in geding zijnde locatie.

2.3. Het beroep is ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

195/43-209.