Uitspraak 200607722/1


Volledige tekst

200607722/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats]

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Amersfoort, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2005, het bestemmingsplan "A28 aansluiting Vathorst-Corlaer" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 augustus 2006, no. 2006REG002573i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 23 oktober 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 20 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2007, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers en bijgestaan door ing. J. de Rooij, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Amersfoort, vertegenwoordigd door D. Schalks en bijgestaan door B. Visscher, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellanten

2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellanten vrezen dat de geluidhinder ter plaatse van hun woning als gevolg van het plan zal toenemen. Zij stellen dat de geluidsonderzoeken ten onrechte zijn gebaseerd op berekeningen en niet op metingen. In het rapport 'Geluidsschermen langs de rijksweg A28 Vathorst' van Goudappel Coffeng, d.d. 10 maart 2005, staat dat de geluidsbelasting op de woning van appellanten 66,97 dB(A) is en dat de geluidstoename ten gevolge van het plan 0,56 dB(A) is. Deze toename van de geluidsbelasting dient te worden voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een geluidsscherm aan de oostzijde van de A28, dan wel door het treffen van voorzieningen aan hun woning.

Verder menen appellanten dat het plan een verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft. In opdracht van het gemeentebestuur van Amersfoort zijn onderzoeken uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Appellanten stellen dat, nu een aantal invoergegevens is verstrekt door het gemeentebestuur, de onafhankelijkheid van de luchtkwaliteitsberekeningen niet gewaarborgd is. Bovendien wordt in de verschillende onderzoeken gebruik gemaakt van verschillende methodes, invoergegevens of parameters.

Ten slotte is in het plan niet opgenomen dat de nog te realiseren fietsverbinding aan de zuidzijde van de spoorlijn moet komen, aldus appellanten.

Het bestreden besluit

2.3. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. De geluidsbelasting van de ontsluitingsweg wordt door het verwezenlijken van een geluidsscherm aan de westzijde van de A28 gereduceerd in de richting van de woningen gelegen aan de oostzijde van de A28. De toename van de geluidsbelasting door de aanleg van de ontsluitingsweg ten opzichte van de A28 bedraagt minder dan 0,2 dB(A). De optredende geluidsreflectie van het geluidsscherm aan de westzijde van de A28 is maximaal 0,56 dB(A). Dit is een niet waarneembare toename van de geluidsbelasting. Uit het onderzoek volgt verder dat de afzonderlijke bijdrage van het wegverkeerslawaai bij de woning van appellanten minder dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) bedraagt. Ingevolge de Wet geluidhinder is deze voorkeursgrenswaarde de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel. Gezien het feit dat de bijdrage onder deze grens blijft is (nader) onderzoek naar geluidswerende maatregelen (geluidsscherm) niet noodzakelijk, aldus verweerder.

Tevens stelt verweerder dat het plan een positief effect heeft op de totale luchtkwaliteit, nu uit onderzoek blijkt dat de totale emissievracht als ook de omvang van het overschrijdingsgebied afneemt.

Ten slotte is volgens verweerder in het plan voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van een fietsverbinding onder de A28 door. De bestemmingsvoorschriften maken de aanleg van een fietspad mogelijk.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.4. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit de grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht moeten nemen. In het tweede lid van dit artikel is onder meer het besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan aangewezen als bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid.

In artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 is bepaald dat bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede kunnen uitoefenen indien:

a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;

b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert.

Ingevolge artikel 7, vierde lid, van het Blk 2005 kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het derde lid. Een dergelijke regeling was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan nog niet vastgesteld.

Bij regeling van 11 maart 2006 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de Regeling saldering luchtkwaliteit 2005 nadere regels gesteld inzake saldering van luchtkwaliteit.

In artikel 8 van de Regeling saldering luchtkwaliteit 2005 is bepaald dat de regeling niet van toepassing is op besluiten die zijn voortgevloeid uit de uitoefening van bevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, met toepassing van het derde lid van dat artikel, noch op de uit die besluiten voortvloeiende rechts- en feitelijke handelingen, voor zover het ontwerp van een dergelijk besluit voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage is gelegd of een dergelijk besluit voor dat tijdstip is vastgesteld.

De Regeling saldering luchtkwaliteit 2005 is in werking getreden op 17 maart 2006.

2.4.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Blk 2005 gelden voor stikstofdioxide (NO2) de volgende grenswaarden:

a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en

b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

2.4.2. Ingevolge artikel 20 van het Blk 2005 gelden voor zwevende deeltjes (PM10) de volgende grenswaarden:

a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;

b. 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

Vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een weg-ontsluiting van de wijk Vathorst. Het plan omvat de verwezenlijking van een aansluiting op de rijksweg A28 tussen de bestaande aansluiting Nijkerk en knooppunt Hoevelaken en een toeleidende weg vanaf deze nieuwe aansluiting naar de wijken Vathorst en Corlaer.

Ook maakt het plan de bouw van geluidschermen mogelijk.

2.5.2. In het bestemmingsplan is aan een strook grond ten westen van de rijksweg A28 de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Verkeersdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor een weg met ten hoogste twee rijstroken, fiets- en voetpaden, bermen en groenvoorzieningen, watergangen en -partijen, geluidwerende voorzieningen, het behoud en de ontwikkeling van ecologische waarden ter plaatse van de op de plankaart voorkomende aanduiding "ecologisch waardevolle verbinding" en bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, sub b, en derde lid, sub b, van de voorschriften kunnen op de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden", onder andere, geluidwerende voorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 10 meter.

2.5.3. Appellanten wonen ten oosten van de rijksweg A28, op een afstand van ongeveer 65 meter vanaf de as van de rijksweg. Ten zuidoosten van de woning ligt de spoorlijn tussen Amersfoort en Zwolle op een afstand van ongeveer 60 meter. Ter zitting hebben appellanten vermeld dat hun woning aan de kant van de spoorlijn is gesaneerd in verband met de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door de spoorlijn. Verweerder heeft dit bevestigd.

2.5.4. Het bureau Goudappel Coffeng heeft een tweetal onderzoeken ingesteld naar de akoestische gevolgen van het plan. Uit het rapport "Akoestisch onderzoek verbindingsweg Vathorst-Corlaer", van 21 september 2004, kenmerk AMF109/Cps/1033m, blijkt dat de toename van de geluidsbelasting door de aanleg van de ontsluitingsweg ten opzichte van de A28 veelal minder bedraagt dan 0,2 dB(A).

Uit het rapport "Geluidsschermen langs de rijksweg A28 Vathorst", van 10 maart 2005, kenmerk OBV076/Bxt/0771 volgt dat de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de plaatsing van een geluidsscherm aan de westzijde van de A28 op de woningen aan de oostzijde van de A28 maximaal 0,56 dB(A) bedraagt. Blijkens het rapport varieert de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van appellanten ten gevolge van de rijksweg A28 in de situatie zonder geluidsscherm op diverse waarneemhoogten van 63,27 dB(A) tot 66,97 dB(A) en in de situatie met een geluidsscherm van 63,58 dB(A) tot 67,28 dB(A).

2.5.5. Uit de plantoelichting blijkt dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan diverse onderzoeken zijn gedaan naar de luchtkwaliteit.

In aanvulling op de uitgevoerde onderzoeken heeft TNO in opdracht van het gemeentebestuur van Amersfoort nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het rapport "Aanvullende luchtkwaliteitsberekening Amersfoort ter hoogte van ontsluitingsweg Corlaer" van juli 2006, kenmerk 2006-A-R0213/B. In het rapport is vermeld dat het onderzoek betrekking heeft op het gebied ten noorden van knooppunt Hoevelaken ter hoogte van Amersfoort/Vathorst. De concentraties zijn berekend voor zes dwarsprofielen, waarbij het concentratieverloop loodrecht op de weg is vastgesteld tot 1000 meter uit de wegas. Uit dit rapport blijkt dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zowel bij de verwezenlijking van het plan als bij de autonome ontwikkeling op een groot aantal plaatsen wordt overschreden. De overschrijding is bij de planontwikkeling in het algemeen hoger dan bij de autonome ontwikkeling. Het rapport geeft een vergelijkbaar beeld ten aanzien van de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes. In het rapport is daarbij geen melding gemaakt van het aantal dagen dat laatstgenoemde grenswaarde wordt overschreden. De resultaten van de concentratieberekeningen voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes zijn niet cijfermatig inzichtelijk gemaakt.

Daarnaast heeft DHV B.V. opnieuw een zogenoemde emissievrachtberekening uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een memo van 12 juni 2006, kenmerk MV-SE20060790. In dit memo is vermeld dat de emissieberekening is uitgevoerd voor een geselecteerd wegennet van hoofdwegen voor zowel de verwezenlijking van het plan als de autonome ontwikkeling. Uit het memo blijkt dat de totale uitstoot aan NOx en PM10 bij de verwezenlijking van het plan in het jaar 2015 een fractie hoger is dan bij de autonome ontwikkeling. Het aandeel NO2 is daarbij niet afzonderlijk vermeld.

Ten slotte heeft DHV B.V. nog een aanvullend onderzoek verricht, hetgeen heeft geresulteerd in het rapport "Luchtkwaliteitonderzoek 2010-2015 ontsluitingsweg Corlaer Amersfoort" van 10 augustus 2006, kenmerk MD-MO20060920. Blijkens het rapport zijn de totale emissies NOx en PM10 bij de verwezenlijking van het plan zowel in het jaar 2010 als in het jaar 2015 lager dan bij de autonome ontwikkeling, aangezien het verkeer bij de verwezenlijking van het plan minder hoeft om te rijden. Voor NO2 en PM10 zijn de jaargemiddelde concentraties slechts voor het jaar 2015 berekend. De resultaten van de berekeningen zijn uitsluitend op kaartjes grafisch weergegeven. Hieruit blijkt, zo is in het rapport vermeld, dat de jaargemiddelde en etmaalgemiddelde PM10-grenswaarde in het jaar 2015 niet wordt overschreden. De jaargemiddelde NO2-grenswaarde wordt langs enkele wegvakken wel overschreden. Het totale gebied waar overschrijding optreedt van de jaargemiddelde NO2-grenswaarde is bij de verwezenlijking van het plan lager dan bij de autonome ontwikkeling. Uit tabel 5 van het rapport blijkt dat, wat betreft de overschrijding van de jaargemiddelde NO2-grenswaarde, de oppervlakte van het overschrijdingsgebied in 2015 bij de autonome ontwikkeling 58 hectare bedraagt en dat deze oppervlakte bij de verwezenlijking van het plan 57 hectare bedraagt. Ook in dit rapport zijn de resultaten van de concentratieberekeningen voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes niet cijfermatig inzichtelijk gemaakt.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanleg van de ontsluitingsweg op zichzelf niet in strijd is met de Wet geluidhinder. Een goede ruimtelijke ordening wordt voor het aspect geluid echter niet uitsluitend ingevuld door de Wet geluidhinder. Bij zijn belangenafweging dient verweerder de geluidsbelasting van de woning van appellanten derhalve uitdrukkelijk te betrekken.

Zoals uit overweging 2.5.4. blijkt, heeft het bureau Goudappel Coffeng twee onderzoeken uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van het plan. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit niet op de desbetreffende onderzoeksrapporten had mogen baseren.

Uit de onderzoeksrapporten kan weliswaar worden afgeleid dat de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de aanleg van de ontsluitingsweg en het plaatsen van geluidwerende voorzieningen beperkt is, maar uit het rapport van 10 maart 2005 blijkt tevens dat de geluidsbelasting op de woning van appellanten ten gevolge van de rijksweg A28 in de huidige situatie reeds 63,27 dB(A) tot 66,97 dB(A) bedraagt. Uit het bestreden besluit blijkt niet waarom verweerder van mening is dat een toename van de geluidsbelasting, hoe gering ook, onder die omstandigheden desondanks aanvaardbaar is. Dit klemt te meer nu niet in geding is dat ter plaatse van de woning van appellanten sprake is geweest van een saneringssituatie ten gevolge van de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door de spoorlijn tussen Amersfoort en Zwolle.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering.

2.7. Niet in geschil is dat ten aanzien van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes niet wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005.

Blijkens het verhandelde ter zitting is voorts niet in geschil dat niet wordt voldaan aan artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005. Dit betekent dat moet worden bezien of zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005. Uit dat artikelonderdeel volgt dat een toename van de concentratie waarbij de grenswaarde is of wordt overschreden niet in de weg behoeft te staan aan de goedkeuring van een plan, indien sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect. Uit de bewoordingen van artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005, namelijk dat het moet gaan om een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, kan reeds worden afgeleid dat bij de toepassing van dit artikel in de eerste plaats inzicht moet bestaan in de concentraties van de stof ter plaatse van de verslechtering en de verbetering die daar tegenover wordt gesteld. Vervolgens moet, om te kunnen beoordelen of een verbetering kan worden gesteld tegenover een verslechtering zodanig dat van een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit kan worden gesproken, worden bezien welk gewicht aan de verslechtering en verbetering toekomt. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de relevante factoren. Uit artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005 blijkt niet welke factoren hierbij een rol dienen te spelen. De in overweging 2.4 genoemde Regeling saldering luchtkwaliteit 2005 was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan nog niet in werking getreden, zodat die regeling, gelet op het daarin in artikel 8 opgenomen overgangsrecht, in dit geval toepassing mist. In de toelichting bij die regeling vindt de Afdeling echter aanknopingspunten voor het oordeel dat bij toepassing van artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005 naast de concentratie in elk geval ook inzicht moet bestaan in het gebied waarvoor een overschrijding is vastgesteld, het gebied waarop de verbetering betrekking heeft en het aantal blootgestelden dat door de verslechtering en verbetering wordt geraakt. Hierbij merkt de Afdeling op dat daarmee niet is uitgesloten dat ook andere factoren van belang kunnen zijn bij de weging van de verslechtering en verbetering.

2.7.1. Uit het onder 2.5.5. genoemde luchtkwaliteitsonderzoek van TNO van juli 2006 blijkt weliswaar dat de verwezenlijking van het plan een overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes met zich brengt op plaatsen waar deze grenswaarden in de autonome ontwikkeling niet worden overschreden, maar in het onderzoeksrapport wordt geen cijfermatig inzicht geboden in de aanwezige concentraties stikstofdioxide en zwevende deeltjes. Voor zover het de overschrijding van de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes betreft, blijkt uit het rapport evenmin om hoeveel overschrijdingsdagen het per jaar gaat.

Gelet hierop is onduidelijk of sprake is van een beperkte toename van de concentraties van de desbetreffende stoffen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.

Uit het onderzoeksrapport van DHV B.V. van 10 augustus 2006 blijkt dat de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes in het jaar 2015 niet meer wordt overschreden. Ook blijkt hieruit dat de totale emissievracht en het totale oppervlak waar overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide optreedt in het jaar 2015 bij de verwezenlijking van het plan kleiner zijn dan bij de autonome ontwikkeling. Op basis hiervan stelt verweerder zich met de gemeenteraad van Amersfoort op het standpunt dat in dit geval sprake is van een per saldo verbetering als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.

Ook in dit onderzoeksrapport zijn de resultaten van de concentratieberekeningen voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes echter niet cijfermatig inzichtelijk gemaakt. Evenmin is - wat betreft de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide- duidelijk in welke gebieden de verwezenlijking van het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de autonome ontwikkeling en in welke gebieden het plan leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Verder is niet onderzocht bij hoeveel adressen en woningen de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zal worden overschreden. Het is dan ook onduidelijk of het aantal adressen waar deze grenswaarde zal worden overschreden, bij de verwezenlijking van het plan vermindert ten opzichte van de autonome ontwikkeling.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet kan worden beoordeeld welk gewicht toekomt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, noch aan de verbetering. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk gemaakt of de verwezenlijking van het plan leidt tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder b, van het Blk 2005.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt evenmin berust op een deugdelijke motivering.

2.7.2. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Proceskosten

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij merkt de Afdeling op dat voor het door appellanten op eigen naam ingediende beroepschrift geen vergoeding kan worden toegekend, ook al zou dit beroepschrift door of met behulp van een beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn opgesteld. Artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht biedt niet de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor andere werkzaamheden dan de in de bijlage van het Besluit opgesomde proceshandelingen. De kosten van rechtsbijstand, bestaande uit het bijstaan bij het opstellen van processtukken die door de betrokkenen zelf, op eigen naam, worden ingediend, kunnen derhalve niet worden vergoed op grond van de genoemde bepaling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 augustus 2006, kenmerk 2006REG002573i;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 122,35 (zegge: honderdtweëntwintig euro en vijfendertig cent); het dient door de provincie Utrecht aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Breunese-van Goor
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

208-521.