Uitspraak 200606431/1


Volledige tekst

200606431/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van Lingewaard het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt, herziening perceel Dries 25" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juli 2006, no. 2006-002527, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 25 oktober 2006 heeft verweerder te kennen gegeven geen verweerschrift in te dienen.

Bij brief van 16 november 2006 heeft [partij] zich als partij aangemeld. Dit verzoek is door de Voorzitter van de Afdeling toegewezen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2007, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door R.L. Noppen, ambtenaar van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door M. van Wijk, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan voorziet in een planologisch kader voor kleinschalig kamperen op het perceel Dries 25 aan de oostzijde van de kern Gendt, kadastraal bekend gemeente Gendt sectie A no. 4442.

Tevens wordt een planologische basis gelegd voor de rioolpersleiding die zich op het perceel bevindt.

Het standpunt van appellanten

2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied".

Daartoe voeren zij onder meer aan dat niet duidelijk is wat de afstand is tussen omliggende percelen waar gewasbeschermingsmiddelen (mogen) worden gebruikt en de plaats waar kampeermiddelen zijn toegestaan, alsmede dat geen enkel onderzoek is gedaan naar de noodzaak om een strook grond aan te wijzen waarop niet gekampeerd mag worden in verband met het gebruik van die gewasbeschermingsmiddelen.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft dit plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.

Verweerder onderschrijft in zijn goedkeuringsbesluit de door de gemeenteraad vastgestelde Nota van Zienswijzen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat kleinschalig kamperen op de locatie Dries 25 te Gendt goed ingepast kan worden in de omgeving.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende, als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Op het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" is artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van toepassing. Deze bepaling luidt als volgt:

1. De gronden met de bestemming agrarisch gebied zijn bestemd voor land- en tuinbouw alsmede voor kleinschalig kamperen met de daarbij behorende voorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'afschermend groen' mede voor de aanleg en instandhouding van afschermende beplanting.

a. Ten aanzien van het gebruik

1. toegestaan zijn maximaal 15 kampeermiddelen en wel uitsluitend gedurende het kampeerseizoen en voor zover niet gelegen binnen de aanduiding afschermend groen;

2. bestaande bouwwerken mogen voor een maximale oppervlakte van 50 m2 worden gebruikt ten dienste van het kleinschalig kamperen.

b. Ten aanzien van bouwen:

1. op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toelaatbaar ten dienste van het agrarisch grondgebruik en het kleinschalig kamperen, waarbij aan de volgende maatvoeringseisen dient te worden voldaan;

- de hoogte van andere bouwwerken ten dienste van het agrarisch grondgebruik mag maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van open erfafscheidingen 2 m mag bedragen;

- de hoogte van andere bouwwerken ten dienste van het kleinschalig kamperen mag maximaal 1 m bedragen met uitzondering van speeltoestellen.

2. in afwijking van het hiervoor bepaalde onder 1 mogen bestaande gebouwen worden gehandhaafd en wel in hun bestaande omvang.

In artikel 1, leden 20a en 20b, van de planvoorschriften zijn definities van de begrippen "kampeermiddel" en "kampeerseizoen" opgenomen.

2.6.2. Het plandeel "Agrarisch gebied", het perceel waar kleinschalig kamperen is toegestaan, grenst direct aan belendende percelen die ingevolge het aldaar ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarische doeleinden" hebben. Op gronden met deze bestemming is onder meer fruitteelt toegestaan en is geen beperking gesteld aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Blijkens de stukken, zoals ter zitting nader toegelicht, is verweerder er - in navolging van de gemeenteraad - van uitgegaan dat in ieder geval op het perceel van appellanten voor zover grenzend aan de zijde van het perceel Dries 25 geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden en slechts sprake is van enige hobbymatige teelt, zodat het niet nodig was in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een strook grond aan te houden waarop niet gekampeerd mag worden.

De al dan niet aanwezige agrarische activiteiten op het perceel van appellanten laten naar het oordeel van de Afdeling echter onverlet dat ter plaatse nog immer een bedrijfsmatige, agrarische bestemming rust, zodat daar bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden verricht, nog daargelaten dat appellanten hebben gesteld dat zij voorheen ter plaatse een fruit- en vervolgens bloementeeltbedrijf hebben uitgeoefend en ook nu nog doende zijn hun agrarische activiteiten nieuw leven in te blazen. Een en ander klemt te meer waar verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven een camping als gevoelig object ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan te merken en dit standpunt zich niet verdraagt met hetgeen het thans door verweerder goedgekeurde plandeel toelaat, aangezien aan de aan het perceel van appellanten grenzende zijde van het perceel Dries 25 tot op 2 meter van de perceelsgrens gekampeerd mag worden.

2.7.1. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door alsnog goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.

In verband hiermee behoeven de overige door appellanten tegen het plandeel aangevoerde bezwaren geen bespreking.

Bij het vervullen van de in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening neergelegde verplichting zal de gemeenteraad moeten bezien of en zo ja op welk gedeelte van het perceel Dries 25, gekampeerd mag worden zonder dat ter plaatse een uit oogpunt van volksgezondheid onwenselijke situatie zal ontstaan.

Proceskosten

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 11 juli 2006, kenmerk 2006-002527, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied";

III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellanten opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,49 (zegge: negenenveertig euro en negenenveertig cent); het dient door de provincie Gelderland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

45-547.