Uitspraak 200605215/1


Volledige tekst

200605215/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Hoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 augustus 2005, het bestemmingsplan "Blokkers-IJsselweg 2005" vastgesteld.

Bij besluit van 23 mei 2006, kenmerk 2006-23234, verzonden op 30 mei 2006, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Bij brief van 18 september 2006 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bemog Projectontwikkeling Almere B.V." (hierna: Bemog), die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.

Voor en na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2007, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en C.A.A.M. Plat en ir. G.H. Beyer, ambtenaren van de gemeente, en Bemog, vertegenwoordigd door mr. J.H. Meijer, advocaat te Apeldoorn.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Procedurele aspecten

2.2. Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.

Blijkens de stukken liep de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan af op 23 november 2005. De omstandigheid dat in de publicaties is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve van 27 oktober 2005 tot en met 7 december 2005, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere termijn geen invloed heeft op de termijn als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de WRO. Derhalve eindigde de bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 23 mei 2006. Het besluit omtrent goedkeuring is evenwel eerst op 30 mei 2006 aan de gemeenteraad van Hoorn bekendgemaakt. Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO het plan van rechtswege goedgekeurd.

Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 23 mei 2006 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld.

Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 23 mei 2006 dient te worden vernietigd. Het beroep van appellanten wordt echter geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege.

2.3. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de goedkeuring van het plan van rechtswege ertoe leidt dat niet zorgvuldig en gemotiveerd op hun bedenkingen is beslist, wordt overwogen dat de wet zelf de gevolgen regelt die zijn verbonden aan de overschrijding door het college van gedeputeerde staten van de termijn om een beslissing aan de gemeenteraad toe te zenden. In dit geval is dat gevolg de goedkeuring van rechtswege van het plan.

Het ontbreken van een inhoudelijke toetsing van de bedenkingen van appellanten door verweerder is een rechtstreeks gevolg van deze wettelijke regeling. Het betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van de bestreden goedkeuring van rechtswege.

Toetsingskader van de Afdeling

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.

Het bestemmingsplan

2.5. Het plan voorziet onder meer in de bouw van zes appartementencomplexen op het voormalige terrein van de voetbalvereniging "De Blokkers" te Blokker, gemeente Hoorn.

Het standpunt van appellanten

2.6. Appellanten stellen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan.

Appellanten voeren in dit verband aan dat ten onrechte geen gelegenheid tot inspraak is geboden wat betreft de bestemming "Woningbouw" op de onderhavige gronden en dat de ten opzichte van het ontwerp van het plan gewijzigd vastgestelde plankaart ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen. Appellanten stellen dat het plan leidt tot verdwijnen van groen. Daartoe wijzen zij erop dat het voorgaande bestemmingsplan in het plangebied woningbouw niet toestond. Het plan is volgens appellanten in zoverre in strijd met het Groenbeleidsplan 2004 van de gemeente Hoorn.

Appellanten betwisten voorts de financiële uitvoerbaarheid van het plan. In dit verband voeren zij aan dat ten onrechte de in de plantoelichting vermelde accountantsverklaring bij de terinzagelegging van het ontwerp van het plan noch het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen.

Zij stellen tevens dat in de planvoorschriften ten onrechte geen parkeernorm is opgenomen en de in de toelichting genoemde parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning ontoereikend is om parkeerhinder te voorkomen. Appellanten voeren aan dat het plan niet voldoet aan het woningbouwprogramma van de gemeente Hoorn omdat slechts 16 van het met het plan mogelijk gemaakte aantal van 140 woningen sociale huurwoningen zullen worden en dat de hoogte van de in het plan voorziene woonbebouwing niet passend is ten opzichte van de in de omgeving van het plangebied staande bebouwing. Wat betreft "Woongebouw 1" voeren appellanten aan dat deze bebouwing te dicht bij het dorpslint komt te staan. Appellanten stellen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een fietspad langs de IJsselweg.

Met betrekking tot de luchtkwaliteit stellen appellanten dat ten tijde van de vaststelling van het plan ten onrechte niet was onderzocht of het plan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005). Tenslotte voeren appellanten aan dat het ten behoeve van de voorbereiding van het plan uitgevoerde onderzoek naar de fauna in het plangebied ontoereikend is.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. In de plantoelichting is vermeld dat overeenkomstig artikel 6a van de WRO en de gemeentelijke inspraakverordening de gelegenheid tot inspraak is geboden in de periode van 10 september 2003 tot en met 7 oktober 2003.

2.7.2. Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan heeft dit onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.

Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek voor zover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft.

2.7.3. In hoofdstuk 6.2 van de plantoelichting, "Economische uitvoerbaarheid" is vermeld:

"[…]

De exploitatieopzet van het plan sluit met een positief saldo, ook als rekening wordt gehouden met een marktconforme inbrengwaarde van de sportvelden die binnen de gemeente geen boekwaarde hebben. Daarmee is de economische haalbaarheid van het plan een gegeven.

[…]

In de exploitatieopzet is rekening gehouden met de volgende elementen:

- Kosten: planschade, bouwrijp- en woonrijp maken (met als onderdelen ondermeer de kosten voor verkeer, kunstwerken, openbare verlichting, brandkranen, groen, speelplaatsen en openbare nutsvoorzieningen), bestemmingsplankosten, kosten voorbereiding en toezicht en kosten beheer en administratie;

- Opbrengsten: gronduitgifte en rioolaansluitingen.

Voor ruim 95% van de grondverkopen is reeds een contract gesloten met een projectontwikkelaar. Hiermee is dit een vast gegeven.

De exploitatieopzet is begin 2005 aangepast aan de resultaten van overleg en inspraak. In de exploitatieopzet is rekening gehouden met de looptijd van het plan (renteverlies/indexering).

In de kosten zijn geen verwervingskosten begrepen omdat de ingebrachte gronden (voormalige sportvelden) reeds lang in eigendom van de gemeente zijn en geen boekwaarde meer hebben. Om de economische haalbaarheid bedrijfseconomisch te toetsen is het reëel om met een fictieve inbrengprijs van de grond te rekenen. Op basis van een recente grondverwerving door de gemeente in de nabijheid van het plangebied zou een m²-prijs van € 22,- als marktconform gehanteerd kunnen worden.

Zoals hiervoor is aangegeven is de opbrengst van het plan bepaald door middel van een ontwikkelingscompetitie. Het is gebruikelijk dat vertrouwelijk met de daarmee samenhangende financiële informatie wordt omgegaan. Daarom is ervoor gekozen om in deze economische paragraaf geen bedragen te noemen, maar de economische haalbaarheid van het plan te laten toetsen door Deloitte Accountants. Deze zal worden toegevoegd aan de lijst met stukken die bij het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd."

2.7.4. Het rapport van Deloitte Accountants B.V. van 12 september 2005 heeft niet bij het bestemmingsplan ter inzage gelegen.

2.7.5. Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, blijven de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

[…]

e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en

[…]

2.7.6. In de bouwverordening van de gemeente Hoorn is bepaald dat, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Bij het bepalen van de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen past het gemeentebestuur van Hoorn de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen van het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: de ASVV-normen) toe.

2.7.7. In de plantoelichting is vermeld dat voor het parkeren een norm geldt van 1,2 parkeerplaats per woning voor bewoners en 0,4 parkeerplaats per woning voor bezoekers.

2.7.8. Ingevolge artikel 4, onder B.1.b., van de planvoorschriften bedraagt de maximale bouwhoogte op de gronden met de bestemming "Woongebouw 1" 6 meter.

Ingevolge artikel 5, onder B.1.c., van de planvoorschriften bedraagt de maximale bouwhoogte op de gronden met de bestemming "Woongebouw 2" 10,50 meter, met dien verstande dat over ten hoogste 40% van de toegestane oppervlakte van het gebouw de bouwhoogte maximaal 13,50 meter bedraagt.

Ingevolge de artikelen 6, onder B.1.b. en 7, onder B.1.b., van de planvoorschriften bedraagt de maximale bouwhoogte op de gronden met de bestemmingen "Woongebouw 3" en "Woongebouw 4" ten hoogste 13,50 meter.

2.7.9. De kortste afstand tussen het plandeel met de bestemming "Woongebouw 1" en de bestaande lintbebouwing aan de ten noorden van het plan liggende Westerblokker bedraagt ongeveer 30 meter.

2.7.10. Adviesbureau IJmeer heeft onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit met betrekking tot het bouwplan en op 29 maart 2005 het rapport "Luchtkwaliteit Onderzoek V1" (hierna: het eerste luchtkwaliteitsonderzoek) opgesteld. Uit dit onderzoek blijkt dat voor zwevende deeltjes (PM10) niet op alle plaatsen wordt voldaan aan de grenswaarde voor de vierentwintig uurgemiddelde concentratie.

2.7.11. In verband met de inwerkingtreding van het Blk 2005 is aanvullend onderzoek verricht door Adviesbureau IJmeer, uitmondend in het rapport "Luchtkwaliteit Onderzoek V3" van 27 april 2006 (hierna: het aanvullende luchtkwaliteitsonderzoek). Uit dit rapport blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor alle in het Blk 2005 genoemde stoffen.

2.7.12. Bureau Altenburg & Wymenga te Veenwouden heeft in augustus 2003 op grond van ecologisch onderzoek het rapport "Ecologische beoordeling van het bestemmingsplan Blokkers-IJsselweg in Hoorn" opgesteld. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in maart, mei en juli 2003.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.

De gemeenteraad van Hoorn heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. Niet is gebleken dat appellanten van deze regeling ten aanzien van inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om op de bezwaren van appellanten terzake van de inspraak verder in te gaan.

2.9. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de gemeenteraad uitdrukkelijk en gemotiveerd gesteld dat de ten opzichte van het ontwerp van het plan gewijzigd vastgestelde plankaart ter inzage heeft gelegen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze gewijzigde plankaart niet bij het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen. De stelling van appellanten dat in de lijst van bij het vastgestelde plan gevoegde bijlagen staat vermeld dat die stukken met het ontwerp-plan ter inzage liggen, is onvoldoende, nu aannemelijk is gemaakt dat in dit verband sprake is van een kennelijke verschrijving.

2.10. De Afdeling stelt vast dat door het college van burgemeester en wethouders onderzoek is verricht naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6.2 van de plantoelichting geeft, anders dan appellanten menen, voldoende inzicht in de uitkomsten van het onderzoek. Gelet hierop is voldaan aan de in artikel 9 en 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gestelde vereisten. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is. Het enkele feit dat, anders dan in de plantoelichting is vermeld, het accountantsrapport niet bij het vastgestelde plan ter inzage is gelegd, doet hieraan niet af.

2.11. Het plan voorziet, anders dan het hieraan voorafgaande plan, in het plangebied in woningbouw en leidt tot een wijziging van het karakter van het plangebied. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.

In het Groenbeleidsplan 2004 van de gemeente Hoorn wordt voorzien in woningbouw. Gelet hierop mist de stelling van appellanten dat woningbouw in het plangebied in strijd is met dit plan feitelijke grondslag.

Hoewel de met het plan mogelijk gemaakte woningbouw zal leiden tot een zekere verstening van het plangebied, bestaat, gelet op de omvang van de gronden met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Bos", geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een ernstige aantasting van de hoeveelheid groen in het plangebied.

2.12. Gelet op het bepaalde in artikel 15 van de planvoorschriften dient wat betreft het aantal parkeerplaatsen bij de woongebouwen te worden voldaan aan hetgeen dienaangaande in de bouwverordening is bepaald. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de gemeenteraad bij de bepaling van het benodigde aantal parkeerplaatsen de in overweging 2.7.7. genoemde parkeernormen als uitgangspunt genomen, waarbij hij zich heeft gebaseerd op de in overweging 2.7.6 genoemde ASVV-normen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval niet van deze normen mocht worden uitgegaan en evenmin dat de parkeerbehoefte ten gevolge van de in het plan voorziene woningen groter is dan is voorzien in het plan.

2.13. Ten aanzien van de bezwaren van appellanten dat het plan niet voldoet aan het woningbouwprogramma, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Ook het aandeel sociale woningbouw leent zich niet voor het bindend vastleggen in een bestemmingsplan. Deze bezwaren dienen derhalve buiten beschouwing te blijven.

2.14. De in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogten wijken niet in ernstige mate af van de bouwhoogte van de woningen in de directe omgeving van het plangebied. De ter zitting door appellanten aangevoerde bezwaren tegen de bouwhoogten die in de inmiddels verleende bouwvergunning zijn gehanteerd, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Gelet op de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogte en de kortste afstand tussen de in het plan opgenomen bouwvlakken en de bestaande lintbebouwing aan de Westerblokker hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een aantasting van het dorpslint.

2.15. Wat betreft de stelling van appellanten dat het plan ten onrechte niet voorziet in een fietspad langs de IJsselweg overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ontsluiting van het plangebied per fiets ontoereikend is.

2.16. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan ten aanzien van de in het plangebied aanwezige soorten een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat geen goedkeuring aan het plan mag worden verleend, indien en voor zover verweerder op voorhand in redelijkheid moet inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De stelling van appellanten dat het onderzoek door Bureau Altena & Wymena naar de fauna in het plangebied onvolledig is nu uitsluitend veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 6 en 29 maart en de rugstreeppad op die data vanwege de lage temperatuur niet kon worden waargenomen mist, nu in dat onderzoek is vermeld dat in mei en juli 2003 vier veldbezoeken aan het plangebied zijn gebracht, feitelijke grondslag. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het ten behoeve van de voorbereiding van het plan uitgevoerde onderzoek van Bureau Altena & Wymena onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.17. Uit het aanvullend luchtkwaliteitrapport blijkt dat wordt voldaan aan alle grenswaarden voor de in het Blk 2005 genoemde stoffen. In de stelling van appellant dat het aanvullend luchtkwaliteitrapport dateert van na het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Hoorn, bestaat geen grond voor het oordeel dat dit niet bij het besluit omtrent goedkeuring mocht worden betrokken. Appellanten hebben hun stelling dat in het aanvullend luchtkwaliteitrapport is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten op de IJsselweg en de Westerblokker niet aannemelijk gemaakt. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat overigens evenmin aanleiding voor het oordeel dat het luchtkwaliteitrapport onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont.

Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in strijd met het Blk 2005 is.

2.18. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht is. De van rechtswege tot stand gekomen goedkeuring van het plan komt niet voor vernietiging in aanmerking en het beroep is, voor zover dit is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, derhalve ongegrond.

2.19. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 23 mei 2006, kenmerk 2006-23234, gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 23 mei 2006, kenmerk 2006-23234;

III. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,63 (zegge: achtentwintig euro en drieënzestig cent); het dient door de provincie Noord-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

325-420.