Uitspraak 200608113/1


Volledige tekst

200608113/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], gevestigd dan wel wonend te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2006, nummer BA 2006081, heeft verweerder aan Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland (hierna: Rijkswaterstaat) een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een viertal geluidsschermen langs de A2.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 11 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Rijkswaterstaat. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. S. Fraats, advocaat te Leiden, en verweerder, vertegenwoordigd door H.G. van Os, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar R.J.T. Smit en ing. C. Scheurwater, beiden ambtenaar bij Rijkswaterstaat Oost-Nederland, gehoord.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is, voor zover hier van belang en kort weergegeven, bepaald dat een reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen en/of het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats is of wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn.

Het bestreden besluit

2.2. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.

Het besluit is genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit A2, trajecten knooppunt Everdingen - knooppunt Deil en Zaltbommel - knooppunt Empel, dat op 28 februari 2000 is vastgesteld door de Minister in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij het besluit is bouwvergunning verleend voor het plaatsen van geluidsschermen langs de A2. Het langs de percelen van appellanten geprojecteerde geluidsscherm is 152 meter lang en 3 meter hoog en bevindt zich tussen kilometer 84.899 en kilometer 85.041.

Het standpunt van appellanten

2.3. Appellanten, die een ten westen van de A2, aan weerszijden van de Parkweg gelegen, bedrijf in de verkoop van land- en tuinbouwmachines exploiteren, en van wie het woonhuis zich bevindt op het daaraan grenzende perceel op de kruising van de Parkweg en De Meinte, stellen in beroep dat de vergunning ten onrechte is verleend. Hiertoe voeren zij aan dat het geluidsscherm ten onrechte ter plaatse van hun bedrijf niet transparant zal worden uitgevoerd. Dit zal volgens hen leiden tot verminderde zichtbaarheid van het bedrijf en derhalve tot omzetdaling. Door ondoorzichtige uitvoering van het scherm zal volgens appellanten voorts de lichtinval ter plaatse worden belemmerd, hetgeen zal leiden tot hogere energiekosten.

Appellanten voeren aan dat uit niets blijkt dat met hun belangen bij de besluitvorming over de uitvoering van het geluidsscherm rekening is gehouden en stellen in dat verband dat zij, ondanks verschillende verklaringen van overheidszijde dat de te treffen geluidsmaatregelen zouden worden afgestemd met de omwonenden, nooit bij die besluitvorming zijn betrokken.

Standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft overwogen dat, voor zover de bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, het hiervoor genoemde Tracébesluit als vrijstelling van het bestemmingsplan dient, en dat het bouwplan aan het Tracébesluit voldoet. Verweerder heeft voorts overwogen dat uit een visueel-ruimtelijke analyse uit 2002/2003 is gebleken dat ter plaatse geen transparant geluidsscherm noodzakelijk en/of wenselijk is en dat uit die analyse bovendien het huidige ontwerp als beste naar voren is gekomen.

Oordeel van de Afdeling

2.5. Voorop staat dat alleen hetgeen in een aanvraag voor een bouwvergunning en het daaraan ten grondslag liggende bouwplan is opgenomen, bij de beoordeling van die aanvraag aan de orde kan komen. Dit houdt in dat de bouwvergunning ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voor zover thans van belang, alleen mag en moet worden geweigerd indien zich een van de hierboven genoemde weigeringsgronden voordoet.

Zoals eerder is overwogen, onder meer in een uitspraak van 18 juni 2003 in zaak no. 200205562/1, gaan planologische overwegingen het toetsingskader van redelijke eisen van welstand te buiten.

2.6. Hetgeen appellanten aanvoeren met betrekking tot de relatie tussen de geprojecteerde verbreding van de A2 en het achterland, waaronder begrepen de mogelijke gevolgen van de bouw van ondoorzichtige geluidsschermen voor hun bedrijfsvoering, zijn argumenten van planologische aard. Die argumenten konden aan de orde komen in de procedure die heeft geleid tot de vaststelling en inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Tracébesluit. Bij uitspraak van 7 november 2001 in zaak no. 200001474/1, heeft de Afdeling onder meer het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De materiaalkeuze is daarmee binnen de eisen van een redelijke welstand aan de uitvoerder voorbehouden.

2.7. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen appellanten aanvoeren met betrekking tot de gevolgen van de materiaalkeuze voor hun bedrijfsvoering in deze procedure niet meer aan de orde kan komen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan een onderzoek naar en afweging van de betrokken belangen in het kader van de vergunningverlening geen betekenis kan toekomen.

2.8. Met betrekking tot de vraag of het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft de gemeentelijke welstandscommissie op 2 april 2006 positief geadviseerd over het bouwplan door middel van een zogenaamd stempeladvies. Blijkens de stukken heeft de welstandscommissie daarbij met name aangesloten bij de gedachtegang die aan de vormgeving van de geluidwerende voorzieningen ten grondslag ligt, zoals neergelegd in de Visueel Ruimtelijke Analyse bij het Tracébesluit. Blijkens dit rapport is er voor gekozen om de geluidsschermen ter hoogte van de bedrijfs- en woonlocatie van appellanten niet transparant uit te voeren, teneinde voort te bouwen op het landschappelijk karakter van de omgeving, waardoor een contrast ontstaat met de verdichte oeverwallen en de open ruimte van het buitendijkse gebied. Voor het aanbrengen van transparante delen is volgens het rapport uitsluitend gekozen nabij de kern Beesd om het karakteristieke dorpsgezicht en De Linge met de uiterwaarden zichtbaar te maken en op het viaduct van de spoorlijn, onder meer omdat daar de vereiste omstandigheden ontbreken voor begroeiing van het scherm.

Appellanten hebben het advies niet gemotiveerd bestreden, noch een tegenadvies van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Ook overigens is niet gebleken dat het advies van de commissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zoals hiervoor reeds overwogen, gaan ruimtelijke overwegingen het toetsingskader van redelijke eisen van welstand te buiten. Ook is voor een belangenafweging in het kader van de welstandstoets geen ruimte. De op het ontbreken daarvan betrekking hebbende klachten van appellanten kunnen daarom niet slagen.

2.9. Nu ook anderszins uit de bezwaren van appellanten niet valt af te leiden dat zich weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen, was verweerder gehouden de bouwvergunning te verlenen.

2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep van appellanten ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Zijlstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007

240