Uitspraak 200506285/1


Volledige tekst

200506285/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonende te [woonplaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Duinoord Helvoirt B.V.", gevestigd te Helvoirt, gemeente Haaren,
2. [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], gevestigd te [plaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. de Raad van de gemeente Haaren,
8. [appellanten sub 8], wonend te [woonplaats],
9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],
10. [appellante sub 10], gevestigd te [plaats],
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],
12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats],
13. [appellanten sub 13], wonend te [woonplaats],
14. [appellant sub 14], wonend te [woonplaats],
15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats],
16. [appellant sub 16], wonend te [woonplaats],
17. [appellante sub 17], gevestigd te [woonplaats],
18. [appellant sub 18], wonend te [woonplaats],
19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],
20. [appellanten sub 20], wonend te [woonplaats],
21. de vereniging "Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie" e.a., gevestigd te Sint-Oedenrode,
22. de vereniging "Nederlandse Vakbond Varkenshouders", gevestigd te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
23. [appellante sub 23], gevestigd te [plaats],
24. [appellant sub 24], wonend te [woonplaats],
25. [appellant sub 25], wonend te [woonplaats],
26. [appellanten sub 26], wonend te [woonplaats],

en

Provinciale Staten van Noord-Brabant (hierna: verweerders), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna"de Minster en de Staatssecretaris).

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2005, kenmerk 25/05 E, hebben verweerders onder meer het reconstructieplan "De Meijerij" vastgesteld.

Het plan is op 10 mei 2005 ter goedkeuring verzonden aan de Minister en de Staatssecretaris.

Op 28 juli 2005 is het reconstructieplan bekend gemaakt in de Staatscourant en het Brabants Dagblad en is mededeling gedaan van de goedkeuring van rechtswege van het plan als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc).

Bij besluit van 5 juli 2005 hebben de Minister en de Staatssecretaris het plan goedgekeurd.

Tegen het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan en de daarmee samenhangende goedkeuring van rechtswege hebben appellanten beroep ingesteld.
Een aantal appellanten heeft tevens beroep ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van 5 juli 2005.

Bij brieven van 1 februari 2006 en 3 augustus 2006 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Van deze gelegenheid hebben de colleges van burgemeester en wethouders van Dongen, Uden, Loon op Zand, Sint-Oedenrode, Oisterwijk en Son en Breugel gebruik gemaakt.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 oktober 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen.
Verweerder, de Minister en de Staatssecretaris hebben zich doen vertegenwoordigen.
De colleges van burgemeester en wethouders van Dongen, Uden, Loon op Zand, Sint-Oedenrode, Oisterwijk en Son en Breugel zijn niet verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

OMVANG VAN HET GEDING

2.1. Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. hebben ter zitting hun beroep ingetrokken voor zover dat is gericht tegen het aanmerken van de gebieden aan de zuidzijde van het Drongelens kanaal als verwevingsgebied.

OVERGANGSRECHT

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.

ONTVANKELIJKHEID

I. Wettelijk kader

2.3. In de concentratiegebieden - als bedoeld in bijlage B bij de Wet herstructurering varkenshouderij - vindt ingevolge artikel 4 van de Rwc ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats.

2.3.1. Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder reconstructie verstaan de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van een onderling samenhangend complex van maatregelen en voorzieningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze wet.

2.3.2. Een reconstructieplan bevat ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder d van de Rwc een beschrijving van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden.

2.3.3. Onder een landbouwontwikkelingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

Onder een verwevingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Onder een extensiveringsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

2.3.4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, wordt in het reconstructieplan aangegeven op welke onderdelen het reconstructieplan afwijkingen van streekplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) inhoudt.

2.3.5. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Rwc, geldt de vaststelling van het reconstructieplan ten aanzien van onderdelen van het reconstructieplan die een afwijking inhouden van een vastgesteld streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO als besluit tot herziening van zodanig streekplan.

2.3.6. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO. Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als een voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel is artikel 50 van de Woningwet niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan.

Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Rwc, geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.

2.3.7. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rwc kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de wet maakt het besluit tot goedkeuring, voor de toepassing van het eerste lid, deel uit van het daaraan ten grondslag liggende besluit tot vaststelling van het reconstructieplan.

Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Rwc kunnen, in afwijking van de artikelen 27, eerste en tweede lid, 28, zevende lid, en 29, negende lid, van de WRO, geen bedenkingen of kan geen beroep worden ingediend tegen die onderdelen van een bestemmingsplan die voortvloeien uit een bekendgemaakt reconstructieplan.

Het reconstructieplan

2.3.8. Het reconstructieplan voorziet in een integrale zonering intensieve veehouderij, bestaande uit extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In bijlage 1 van deel A van het reconstructieplan staan definities vermeld. De zonering is weergegeven op een bij het plan behorende kaart 2. In paragraaf 11.6.1 van deel B van het reconstructieplan zijn beleidsuitspraken opgenomen met betrekking tot het grondgebruik binnen de extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden.

Daarnaast voorziet het plan in een begrenzing van waterbergingsgebieden (onderverdeeld in 'bestaand inundatiegebied' en 'in te richten waterbergingsgebied') en een begrenzing en zonering van 'natte natuurparels'. Die begrenzing en zonering zijn aangegeven op een bij het plan behorende kaart 1. In de paragrafen 11.6.2 respectievelijk 11.6.3 van het plan zijn beleidsuitspraken opgenomen over de bebouwing binnen de aangewezen waterbergingsgebieden en over het verrichten van werken en werkzaamheden binnen zowel de aangewezen waterbergingsgebieden als binnen de gezoneerde 'natte natuurparels'. Voor werken en werkzaamheden binnen die gebieden schrijft het plan een aanlegvergunningstelsel voor.

2.3.9. Verweerders hebben in paragraaf 11.6 van het reconstructieplan artikel 27 van de Rwc van toepassing verklaard op:

- de begrenzing en de werking van de landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden (ofwel: de integrale zonering voor de intensieve veehouderij);

- de begrenzing en de werking van de in te richten waterbergingsgebieden;

- de begrenzing en de werking van de natte natuurparels en de zones daaromheen.

Oordeel van de Afdeling

2.3.10. Zoals hiervoor is overwogen, kan een belanghebbende beroep instellen tegen de vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan. Gelet op het doel en de strekking van de Rwc betekent dit niet dat beroep openstaat tegen alle onderdelen van het reconstructieplan. De indicatieve, niet bindende elementen van het provinciale beleid voor de uitvoering van de Rwc zijn niet gericht op enig rechtsgevolg. Tegen deze onderdelen van het reconstructieplan kan dan ook geen beroep worden ingesteld. De beroepen voor zover gericht tegen deze onderdelen zijn niet-ontvankelijk.

2.3.11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat ten aanzien van een reconstructieplan beroep openstaat tegen de in het reconstructieplan neergelegde zonering intensieve veehouderij, de onderdelen van het plan waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 27 van de Rwc, alsmede de beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de reconstructiezones, voor zover die niet reeds rechtstreeks uit de Rwc volgen en, blijkens de gekozen formulering, als bindend zijn beoogd en van de bestemmingsplanwetgever geen nadere afweging meer vereisen. Voor zover het reconstructieplan begripsomschrijvingen bevat die bepalend zijn voor de reikwijdte van de hiervoor bedoelde bepalingen en die begripsomschrijvingen niet reeds in de Rwc zijn opgenomen, staat hiertegen eveneens beroep open.

2.3.12. Nu in dit reconstructieplan een integrale zonering intensieve veehouderij is opgenomen en bovendien artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op die integrale zonering, de in te richten waterbergingsgebieden en de natte natuurparels alsmede op de beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen die gebieden, als aangegeven onder 2.3.8., staat tegen die onderdelen beroep open. Daarnaast staat beroep open tegen de definities als vermeld in bijlage 1 van deel A.

Voor zover in beroep bevat het reconstructieplan geen op zichzelf staande beleidsuitspraken waaruit een onderdeel van een bestemmingsplan in de zin van artikel 29, derde lid, van de Rwc kan voortvloeien.

Beroepen tegen indicatieve, niet-bindende elementen

2.4. [appellanten sub 1] en Duinoord Helvoirt B.V. voeren in beroep aan dat het reconstructieplan uitbreiding van hun activiteiten, bestaande uit dag- en verblijfrecreatie bij de recreatieve poort voor de Loonsche en Drunense Duinen aan de zijde van Helvoirt, onmogelijk maakt.

2.4.1. [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C] wijzen in beroep op de onduidelijkheid omtrent de bestemming van het projectlocatiegebied "Prisma".

2.4.2. De Raad van de gemeente Haaren en [appellante sub 10] voeren in beroep aan dat ten onrechte in het reconstructieplan de zinsnede: "ontwikkelingen die het open landschap op de Belverse akkers schaden, worden geweerd" is opgenomen.

2.4.3. [appellanten sub 8] voeren in beroep aan dat in deel A van het reconstructieplan op p. 46 onder deelgebied 8 ten onrechte en op onjuiste wijze is verwezen naar het convenant kadernota "De Groene Mal". Tevens richt het beroep zich tegen figuur 6.1 en kaart 5 van het plan. Verder kunnen appellanten zich niet vinden in de stellingen van verweerder dat: "de landschapszone tussen de Leemkuilen en Oisterwijkse vennen niet ten koste gaan van de landbouw", "er geen nieuwe boomkwekers zijn bijgekomen", "ecologische verbindingszones een onlosmakelijk onderdeel zijn van de EHS" en "de verwachting dat agrariërs aan agrarisch natuurbeheer zullen meedoen".

[appellant sub 11] kan zich niet vinden in de stelling dat: "(…) langs de Raamsche Loop wordt bekeken of een ecologische verbindingszone gerealiseerd kan worden".

2.4.4. [appellanten sub 8] voeren bezwaren aan met betrekking tot de aanwijzing van ecologische verbindingszones.

2.4.5. [appellant sub 9] stelt dat de stelling van verweerders dat in 2017 de intensieve veehouderijen uitsluitend nog actief zullen zijn in landbouwontwikkelingsgebieden niet strookt met het systeem van de Rwc.

2.4.6. [appellant sub 9] stelt dat hem voor zijn varkens- en melkrundveebedrijf aan de [locatie 1] zowel een bouw- en milieuvergunning zijn verleend die thans niet kunnen worden gebruikt. Een deel van het bouwblok is door een verschrijving in het bestemmingsplan geprojecteerd op gronden van derden, waardoor het beleid ten aanzien van bouwblokken/ bouwrechten in het onderhavige geval geen uitkomst biedt.

2.4.7. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 12], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, [appellante sub 23] voeren in beroep aan dat de financiële uitvoerbaarheid ten onrechte niet reeds in dit plan is verzekerd.

2.4.8. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] voeren in beroep onder meer aan dat de Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij ontoereikend is en dat onduidelijk is welke individuele bedrijven in overige extensiveringsgebieden in aanmerking komen voor financiële ondersteuning bij verplaatsing.

2.4.9. [appellant sub 19] voert onder meer bezwaren aan met betrekking tot de aanwijzing van een ecologische verbindingszone ter plaatse van zijn gronden en de op ongeveer 400 meter daarvan gelegen landschapsontwikkelingszone/ landschapsecologische zone.

2.4.10. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18] voeren in beroep aan dat zij zich niet kunnen vinden in de aanduiding van gebieden als indicatieve waarde hoog op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, kansrijk extensief recreatief landelijk gebied en aanwijzingsaandachtsgebied landschap.

Voorts richten [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18] zich tegen de ligging van hun gronden in de Brabantse Wal.

2.4.11. [appellanten sub 20] wijzen in beroep op de (on)mogelijkheden tot het ontwikkelen van recreatieve activiteiten.

2.4.12. [appellanten sub 20] hebben bezwaar tegen het aanwijzen van het op 500 meter van het perceel van [appellant sub 20A] gelegen gebied als voorlopig reserveringsgebied 2050.

2.4.13. Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. voeren onder meer aan dat een aantal gebieden ten onrechte is aangeduid als intensief recreatief gebied.

2.4.14. De beroepen van appellanten genoemd onder 2.4. tot en met 2.4.13. zijn geheel of gedeeltelijk gericht tegen indicatieve, niet bindende elementen van het reconstructieplan en niet gericht tegen de zonering intensieve veehouderij of een onderdeel van het reconstructieplan dat een bepaling betreft over het grondgebruik binnen die zonering.

2.4.15. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.3.10. tot en met 2.3.12. zijn de beroepen van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellanten sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., [appellante sub 23], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders in zoverre en de beroepen van [appellanten sub 1] en Duinoord Helvoirt B.V., de Raad van de gemeente Haaren en [appellante sub 10], in het geheel niet-ontvankelijk.

II. Streekplan

2.5. [appellanten sub 13], [appellant sub 6], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders voeren in beroep onder meer bezwaren aan met betrekking tot de begrenzing van de Regionale Natuur- en Landschapseenheden (hierna: RNLE'n).

[appellant sub 3] kan niet instemmen met de aanwijzing van zijn gronden als mogelijk doorgroeigebied glastuinbouw.

Vaststelling van de feiten

2.5.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.2. Uit p. 226 van deel B van het reconstructieplan volgt - kort weergegeven - dat dit plan geldt als een herziening van het Steekplan Brabant in balans voor zover bij de begrenzing van de RLNE'n is afgeweken van de kaders die het Streekplan daarvoor geeft en voor zover het betreft het naar het oosten verschuiven van het vestigingsgebied voor de glastuinbouw ten noordoosten van Dongen en het wijzigen van het gebied ten westen van Dongen van vestigingsgebied in doorgroeigebied glastuinbouw.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.3. De begrenzing van de RNLE’n en de aanduiding doorgroei- en vestigingsgebieden glastuinbouw zijn in het Streekplan 2002 niet aangemerkt als concrete beleidsbeslissingen. Dit is evenmin het geval in het reconstructieplan.

Wat betreft de onderdelen in het reconstructieplan die als een herziening van een streekplan moeten worden aangemerkt, kan slechts beroep worden ingesteld voor zover deze onderdelen als concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO zijn aangemerkt, en waartegen derhalve in een procedure omtrent vaststelling of wijziging van een streekplan beroep open staat. Een ander oordeel zou betekenen dat ten aanzien van het streekplanbeleid op grond van de Rwc en de WRO uiteenlopende beroepsmogelijkheden zouden openstaan, hetgeen in strijd met het stelsel van de WRO en met de rechtszekerheid moet worden geoordeeld.

2.5.4. Gezien het voorgaande en nu de begrenzing van de RNLE’n noch de aanduiding doorgroei- en vestigingsgebied glastuinbouw zijn aangemerkt als concrete beleidsbeslissing, zijn de beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders in zoverre en de beroepen van [appellant sub 3], [appellanten sub 13] in het geheel, niet-ontvankelijk.

HET GOEDKEURINGSBESLUIT VAN 5 JULI 2005

2.6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, behoeft het reconstructieplan de goedkeuring van de Minister en de Staatssecretaris.

Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt het besluit tot goedkeuring als bedoeld in het eerste lid geacht te zijn genomen indien binnen vier weken na de verzending ter goedkeuring geen besluit omtrent goedkeuring of besluit tot verdaging als bedoeld in artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan provinciale staten.

2.6.1. Het plan is op 10 mei 2005 ter goedkeuring verzonden. Op 16 juni 2005 hebben de Minister en de Staatssecretaris een besluit tot verdaging van hun beslissing genomen. Nu dat verdagingsbesluit na de termijn als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Rwc - die op 7 juni 2005 eindigde - is genomen, wordt het besluit tot goedkeuring van het reconstructieplan op 8 juni 2005 geacht te zijn genomen. Door dit goedkeuringsbesluit bij hun besluit van 5 juli 2005 te vervangen, hetgeen de intrekking van de goedkeuring van rechtswege inhoudt, hebben de Minister en de Staatssecretaris gehandeld in strijd met artikel 10:29, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht dat verbiedt dat een verleende goedkeuring wordt ingetrokken.

2.6.2. De beroepen zijn - voor zover ontvankelijk - op dit punt gegrond, zodat het besluit van 5 juli 2005 dient te worden vernietigd.

ALGEMENE BEZWAREN

I. Totstandkoming en opzet van het reconstructieplan

Vertegenwoordiging landbouwsector

2.7. De Nederlandse Vakbond Varkenshouders stelt dat ten onrechte alleen de Zuidelijke Land en Tuinbouw Organisatie (hierna: de ZLTO) als belangenorganisatie van agrariërs bij de voorbereiding van het reconstructieplan is betrokken. Zij betwijfelen of de ZLTO het belang van de totale agrarische sector voldoende heeft verdedigd en niet meer belang heeft toegekend aan het belang van haar leden. De belangenorganisatie van varkenshouders had naar de stelling van appellanten, gelet op de grote belangen voor met name de varkenshouderijen, niet mogen ontbreken bij de voorbereiding.

Het oordeel van de Afdeling

2.7.1. Artikel 7, eerste lid, van de Rwc houdt in dat ten minste een vertegenwoordiger van een belangenorganisatie van de landbouw in de reconstructiecommissie zitting heeft. Het is hierbij aan verweerders overgelaten de samenstelling van de reconstructiecommissie te regelen. Nu de ZLTO, gelet op haar werkzaamheden, kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de gehele landbouwsector, hebben verweerders in redelijkheid uitsluitend deze belangenorganisatie van de landbouw bij de voorbereiding van het reconstructieplan kunnen betrekken.

2.7.2. Het beroep van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Behandeling bedenkingen

2.8. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 24] stellen in beroep dat de bedenkingen tegen het ontwerp-plan onzorgvuldig zijn behandeld, nu de bezwaren groepsgewijs met een standaardantwoord zijn afgedaan zonder dat op de individuele belangen en op de specifieke omstandigheden van hun bedrijven acht is geslagen.

Oordeel van de Afdeling

2.8.1. Bij de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van reconstructieplan hebben verweerders hun overwegingen omtrent de ingebrachte bedenkingen vermeld in de bij dit besluit gevoegde bedenkingennota. In deze nota zijn de gelijksoortige bedenkingen gezamenlijk behandeld. De andere bedenkingen zijn afzonderlijk behandeld waarbij in voorkomend geval onder een specifiek nummer is ingegaan op de individuele situatie. Deze wijze van behandeling van de bedenkingen kan, mede gelet op het grote aantal - vaak overeenstemmende - bedenkingen dat is ingediend, niet als onzorgvuldig worden aangemerkt.

2.8.2. De beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 24] zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Nut en noodzaak reconstructie

2.9. [appellant sub 6] en [appellant sub 9] stellen dat de noodzaak tot het vaststellen van een reconstructieplan achterhaald is door ontwikkelingen in de veehouderijsector.

[appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zetten vraagtekens bij het nut van de reconstructie, aangezien volgens hem de beoogde effecten minimaal zijn ten opzichte van de autonome ontwikkeling in de veehouderijsector.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.1. De verplichting tot het vaststellen van het reconstructieplan vloeit uit de Rwc voort. De door appellanten genoemde ontwikkelingen in de landbouw kunnen niet afdoen aan deze verplichting.

2.9.2. De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Toegankelijkheid en duidelijkheid plan

2.10. [appellant sub 6] stelt dat het reconstructieplan in strijd is met de rechtszekerheid, nu het ontoegankelijk en onleesbaar is.

Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. en [appellante sub 23] betogen dat de status van de plankaarten 1 en 2 onduidelijk is.

Het oordeel van de Afdeling

2.10.1. In de leeswijzers van deel A en deel B van het reconstructieplan is aangegeven dat deel A de informatie op hoofdlijnen bevat en dat in deel B dezelfde onderwerpen aan de orde komen, maar dan uitgebreider. De juridisch bindende onderdelen van het reconstructieplan, die thans in beroep ter beoordeling staan, zijn - met uitzondering van een aantal definities - vermeld in deel B en op de plankaarten 1 en 2. In de legenda op de plankaarten 1 en 2 zijn deze onderdelen expliciet benoemd. Alle andere aanduidingen op de plankaarten en op de kaarten die zich in deel B van het reconstructieplan bevinden, zijn ondersteunend en toelichtend van aard. Gezien de verschillende onderwerpen die op de plankaarten 1 en 2 zijn vermeld, is er geen reden te veronderstellen dat er een bepaalde rangorde tussen de plankaarten is. De Afdeling acht het reconstructieplan, inclusief de daarbij behorende plankaarten 1 en 2, in zoverre, mede gelet op de omvang ervan, niet ontoegankelijk of onduidelijk. Van een vaststelling in strijd met de rechtszekerheid of de zorgvuldigheid is geen sprake.

2.10.2. De beroepen van [appellant sub 6], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. en [appellante sub 23] zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Definities

2.11. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en [appellant sub 6] stellen dat het in strijd is met de rechtszekerheid om een reconstructieplan vast te stellen op basis van veronderstellingen ten aanzien van de inhoud van diverse in de Rwc gebruikte begrippen.

[appellanten sub 8] voeren aan dat het begrip "landschapszone" niet nader is gedefinieerd.

[appellant sub 6] stelt dat de begrippen "intensieve veehouderij" en "niet-grondgebonden agrarisch bedrijf" onduidelijk zijn.

[appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] stellen verder dat het begrip "duurzame locatie intensieve veehouderij" onduidelijk is.

De Nederlandse Vakbond Varkenshouders stelt verder dat de begrippen "intensieve veehouderijen met toekomstperspectief" en "duurzame locatie intensieve veehouderij" onduidelijk zijn.

Vaststelling van de feiten

2.11.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.11.2. In bijlage 1 van deel A van het reconstructieplan zijn onder meer de volgende definities opgenomen:

"Intensieve veehouderij" Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee de hoofdzaak is. Onder intensieve veehouderijen worden tevens nertsenhouderijen verstaan.

"Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf" Een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, sommige viskwekerijen en sommige wormenkwekerijen.

"Duurzame locatie intensieve veehouderij"' Een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectare.

Eerdergenoemde bijlage bevat geen definitie van de begrippen "intensieve veehouderij met toekomst perspectief" en "landschapszone".

Het oordeel van de Afdeling

2.11.3. De Afdeling stelt voorop dat, gezien het bepaalde in artikel 8:2, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep open staat tegen de Rwc als zodanig. De beweerdelijke rechtsonzekerheid als gevolg van het gestelde gebrek aan definities in de Rwc kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in reconstructieplan opgenomen definities van de begrippen, "intensieve veehouderij", "niet-grondgebonden bedrijf", "duurzame locaties intensieve veehouderij" en in strijd zijn met de rechtszekerheid. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat in het reconstructieplan geen definitie van de begrippen "intensieve veehouderij met toekomstperspectief" en "landschapszone" had mogen ontbreken, reeds omdat deze begrippen in het reconstructieplan niet voorkomen.

2.11.4. De beroepen van [appellanten sub 8], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 6] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Waarborgen WRO

2.12. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 6] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders stellen dat sprake is van minder waarborgen bij het reconstructieplan dan bij een bestemmingsplan op grond van de WRO.

Het oordeel van de Afdeling

2.12.1. De Rwc wijkt op het punt van inspraak voorafgaande aan een ontwerpplan af van de WRO. Dat is een keuze van de wetgever. Die keuze staat, gezien het bepaalde in artikel 8:2, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in deze procedure niet ter beoordeling.

2.12.2. De beroepen [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 6] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Verwevingsgebieden

2.13. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 6] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders betogen dat het ontbreken van een keuze voor landbouw, wonen of recreatie in verwevingsgebieden rechtsonzekerheid schept. Verder stellen zij dat binnen verwevingsgebieden sprake is van willekeurige indeling van de ruimte voor landbouw, wonen en recreatie.

Oordeel van de Afdeling

2.13.1. Het onderhavige reconstructieplan voorziet wat betreft verwevingsgebieden niet in een indeling van ruimte voor landbouw, wonen en recreatie. Dit is in overeenstemming met artikel 1 van de Rwc waarin is bepaald dat onder verwevingsgebied wordt verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is derhalve geen sprake.

2.13.2. De beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 6] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

II Planologische doorwerking van de beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de zonering intensieve veehouderij

2.14. [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., Nederlandse Vakbond Varkenshouders hebben bezwaren aangevoerd tegen de doorwerking van de beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de integrale zonering naar het bestemmingsplan. Zij stellen dat onvoldoende onderzoek tot op perceelsniveau is gedaan naar gebiedswaarden, ten onrechte is uitgegaan van aanduidingen in het streekplan, de zogenaamde "duurzame locaties" niet zijn aangewezen in het plan, de status van de Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties onduidelijk is, de doorwerking rechtsonzeker is, de toegestane maximale omvang van de bouwblokken arbitrair is en niet onderbouwd, bouwrechten van vóór 1992 in strijd met de rechtszekerheid kunnen vervallen, het gemaakte onderscheid tussen primaire en secundaire landbouwontwikkelingsgebieden in strijd is met de Rwc en het beleid omtrent doorsneden bouwkavels ten onrechte een keuzemogelijkheid laat.

Vaststelling van de feiten

2.14.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.14.1.1. Paragraaf 11.6.1 van deel B van het reconstructieplan beschrijft het beleid voor de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen binnen de extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Aangegeven is dat dit beleid doorwerkt voor de zoneringsgebieden, behoudens voor zover expliciet is aangegeven dat een onderdeel van rechtstreekse werking is uitgesloten. Verder is vermeld dat dit beleid geldt, behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke-, landschappelijke-, maatschappelijke- en/of milieuhygiënische optiek.

Dit beleid omvat buiten de reeds in artikel 1 van de Rwc opgenomen elementen in de omschrijving van de onderscheiden gebieden, de volgende elementen.

a. In verwevingsgebieden zijn nieuwe bouwblokken niet toegestaan.

b. Hervestiging en omschakeling naar een intensieve veehouderij binnen een bestaand bouwblok is in verwevingsgebieden mogelijk mits de locatie kan worden aangemerkt als duurzaam.

c. Een locatie voor een intensieve veehouderij is duurzaam, tenzij de omgevingskwaliteiten anders uitwijzen. De handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij (zoals opgenomen in bijlage 5.2 bij het plan) dient hierbij als toetsingskader.

d. Op duurzame locaties zijn bouwblokken tot 1,5 hectare mogelijk, met inachtneming van voorwaarden zoals geformuleerd onder toekenning/uitbreiding van bouwblokken.

e. De toekenning of uitbreiding van bouwblokken boven de 1,5 hectare tot het maximum van 2,5 hectare is - op grond van dit reconstructieplan - niet rechtstreeks mogelijk.

f. Bouwrechten - binnen extensiverings- en verwevingsgebieden - in bestemmingsplannen die gebaseerd zijn op het Streekplan van 1992 of 2002 worden gerespecteerd en zijn vervat in een daarop gebaseerd bouwblok. Bouwblokken in bestemmingsplannen die gebaseerd zijn op het Streekplan van 1992 of 2002, maar waarvoor goedkeuring is onthouden aan de bouwrechten, dan wel waarin geen directe bouwrechten zijn vastgelegd, worden vervat in een 'bouwblok op maat', conform bijlage 5 bij het plan.

Indien er - binnen verwevingsgebied - sprake is van een zogenoemde duurzame locatie kan er met toepassing van de handleiding een bouwblok van maximaal 2,5 hectare worden toegekend. Indien er al sprake is van een groter bouwblok dan 2,5 hectare zal maatwerk worden geleverd waarbij zuinig ruimtegebruik uitgangspunt is.

g. Bestaande intensieve veehouderijbedrijven, waarvan de bouwrechten zijn vastgelegd in een bestemmingsplan dat niet is gebaseerd op het Streekplan van 1992 of 2002 maar die een aantoonbaar concreet initiatief hebben, dat in extensiveringsgebied past binnen de vigerende bestemmingsplanregeling, krijgen een beoordeling volgens bijlage 5.2 bij het plan. Indien er - binnen verwevingsgebied - sprake is van een duurzame locatie kan er met toepassing van de handleiding een bouwblok van maximaal 2,5 hectare worden toegekend.

h. Bouwrechten die zijn vastgelegd in bestemmingsplannen die niet zijn gebaseerd op het Streekplan van 1992 of 2002 en waarbij geen sprake is van aantoonbaar concrete initiatieven, komen te vervallen. In dat geval wordt ter bepaling van de bouwrechten een strakke lijn om de bestaande bebouwing van de intensieve veehouderij getrokken, tenzij - in verwevingsgebieden - sprake is van een duurzame locatie in welk geval er met toepassing van de handleiding een bouwblok van maximaal 2,5 hectare kan worden toegekend. De niet-duurzame locaties worden wat betreft het in te zetten flankerend beleid gelijkgesteld aan locaties in extensiveringsgebieden, mits sprake is van een volwaardig bedrijf én het bedrijf op het moment van vaststellen van dit plan nog ontwikkelingsmogelijkheden heeft.

i. In landbouwontwikkelingsgebieden zijn nieuwe bouwblokken mogelijk op basis van de hieronder beschreven voorwaarden en alleen voor zover dit gepaard gaat met het planologisch, juridisch en feitelijk opheffen van een of meer bouwblokken bestemd voor de intensieve veehouderij buiten een verwevings- of landbouwontwikkelingsgebied (behoudens indien het een niet duurzame locatie betreft).

j. De (gezamenlijke) omvang van de op te heffen locatie(s) zoals bedoeld onder i. bedraagt ten minste de omvang van één volwaardig bedrijf per nieuw bouwblok.

k. Een nieuw bouwblok is enkel mogelijk voor de vestiging van een volwaardig bedrijf.

l. In de op plankaart 2 als zodanig aangegeven secundaire landbouwontwikkelingsgebieden zijn nieuwe bouwblokken niet mogelijk.

m. Het verbod op nieuwvestiging in een secundair landbouwontwikkelingsgebied vervalt indien:

- GS hebben besloten dat de brabantbrede balans van in- en uitplaatsing zulks vereist;

- uit recent onderzoek is gebleken dat het betreffende gebied niet als GHS en/of AHS landschap (leefgebied dassen en waterpotentiegebied) is aangewezen;

- de Nederlandse wetgeving, waarin de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn vertaald, nieuwvestiging binnen de zone van 1000-1500 meter rondom Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden, mogelijk maakt;

- het desbetreffende gebied niet langer wordt aangemerkt als zoekgebied voor rivierverruiming en/of potentieel noodoverloopgebied en overige waarden zich daartegen evenmin verzetten;

Een en ander onder de voorwaarde dat er geen overige redenen aanwezig zijn tot handhaving van het verbod tot nieuwvestiging én mits wordt voldaan aan de in het reconstructieplan opgenomen voorwaarden voor nieuwvestiging;

n. Binnen de primaire landbouwontwikkelingsgebieden aandachtsgebieden struweelvogels/dassen is nieuwvestiging alleen mogelijk op basis van een door de regionale reconstructiecommissie aan Gedeputeerde Staten aangeboden en door hen geaccordeerd plan van aanpak, waarin de invulling van de in § 6.9.4 genoemde randvoorwaarden in ieder geval zijn opgenomen. Een en ander onder de in het reconstructieplan opgenomen voorwaarden voor het toekennen van bouwblokken in landbouwontwikkelingsgebieden.

o. Hervestiging op en omschakeling binnen een bouwblok is mogelijk.

p. Omschakeling van een agrarisch bouwblok naar een bouwblok voor niet-agrarische bedrijvigheid of burgerbewoning is niet toegestaan.

q. In een landbouwontwikkelingsgebied is ruimte voor mestverwerkingsinstallaties onder de voorwaarden als bepaald in het streekplan Noord-Brabant 2002 (blz. 127).

r. Bouwblokken tot 2,5 hectare zijn, met inachtneming van de voorwaarden zoals geformuleerd onder toekenning/uitbreiding van bouwblokken, mogelijk.

s. De toekenning/uitbreiding van bouwblokken boven de 2,5 hectare is - op grond van dit reconstructieplan - niet rechtstreeks mogelijk.

t. Bestaande bedrijven krijgen een beoordeling volgens het "bouwblok op maat" principe (bijlage 5 bij het plan), waarbij de maximale bouwblokomvang 3 hectare bedraagt. Indien er reeds sprake is van een groter bouwblok dan 3 hectare zal maatwerk worden geleverd waarbij zuinig ruimtegebruik uitgangspunt is.

u. Toekenning van een nieuw bouwblok geschiedt onder de voorwaarde dat door middel van onderzoek is aangetoond dat binnen een straal van 10 kilometer van de beoogde nieuwvestigingslocatie geen reële mogelijkheid bestaat om het bedrijf te (her)vestigen op een bestaande of voormalige agrarische bedrijfslocatie, of op een niet-agrarische locatie.

v. Uitbreiding van bouwblokken is met inachtneming van relevante wet- en regelgeving mogelijk tot een maximum van 3 hectare. Dit voor zover nodig, gezien de beoogde bedrijfsomvang en -opzet (bouwblok op maat).

Oordeel van de Afdeling

2.14.2. Ten aanzien van de planologische doorwerking van het reconstructieplan is onder meer het volgende opgenomen in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel inzake de Rwc (TK 1998-1999, 26 356, nr. 3, p. 34) :

"In het licht van het bovenstaande stellen wij voor een meer rechtstreekse vorm van planologische doorwerking in het wetsvoorstel op te nemen. Artikel 27, eerste en derde lid, bepaalt daartoe dat voor zover er strijd bestaat tussen het vigerende bestemmingsplan en het reconstructieplan, het reconstructieplan van rechtswege geldt als een vrijstelling onderscheidenlijk als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikel 19 onderscheidenlijk 21 van de WRO. Niet het gehele reconstructieplan leent zich voor planologische doorwerking; het plan kan immers mede maatregelen en voorzieningen betreffen die niet van ruimtelijke aard zijn, alsmede maatregelen die in beginsel wel een ruimtelijk karakter hebben, maar die nog zodanig globaal zijn dat zij niet dan na uitwerking geschikt zijn om planologisch door te werken. Artikel 11, zesde lid, van het onderhavige wetsvoorstel bepaalt daarom dat in het reconstructieplan wordt aangegeven in hoeverre het reconstructieplan door zal werken. Het betreft dan die delen die reeds volledig planologisch zijn afgewogen."

2.14.2.1. De Afdeling overweegt dat met het oog op de rechtsbescherming van belanghebbenden - en mede gelet op deze wetsgeschiedenis - alleen die onderdelen van het reconstructieplan kunnen worden aangewezen om door te werken, die reeds volledig planologisch zijn afgewogen. In dat geval is het gerechtvaardigd af te wijken van het uitgangspunt dat met betrekking tot de ruimtelijke ordening het gemeentelijke bestemmingsplan geldt als het enige, de burgers rechtstreeks bindende plan. Volledige planologische afweging houdt in dat de aangewezen elementen met eenzelfde mate van detaillering en afweging van belangen moeten zijn vastgesteld als de overeenkomstige elementen in een bestemmingsplan. In zoverre zijn deze elementen te karakteriseren als bestemmingsplan vervangend.

2.14.2.2. De in paragraaf 11.6.1. van deel B van het reconstructieplan opgenomen beleidsuitspraken zijn weliswaar als bindend beoogd, maar vergen van de bestemmingsplanwetgever nog nader onderzoek, vaststelling van de feiten, beoordeling en (belangen)afweging. In zoverre is geen sprake van een volledige planologische afweging. De Afdeling wijst er in dit kader op dat in paragraaf 11.6.1. van deel B van het reconstructieplan onder meer het algemene voorbehoud wordt gemaakt dat dit beleid geldt, behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek. Dit voorbehoud maakt het mogelijk dat in het bestemmingsplan niet onverkort toepassing wordt gegeven aan die beleidsuitspraken, maar dat op grond van ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische bezwaren voor het concrete geval tot een nadere invulling van die beleidsuitspraken wordt gekomen.

Reeds op grond van dit voorbehoud komt de Afdeling tot de conclusie dat de beleidsuitspraken die zijn opgenomen in paragraaf 11.6.1. niet rechtstreeks kunnen doorwerken naar bestemmingsplannen. Ook overigens zijn de beperkingen en de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen - behoudens voor zover die mogelijkheden rechtstreeks voortvloeien uit de aanduiding van de in artikel 1 van de Rwc onderscheiden gebieden - nog onvoldoende concreet onderzocht en afgewogen tot op perceelsniveau. Die beleidsuitspraken zijn dan ook te weinig concreet om als grondslag te dienen voor het aanmerken van (delen van) het reconstructieplan als vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.

Verweerders hebben door op deze beleidsuitspraken artikel 27 van de Rwc van toepassing te verklaren de voorwaarden voor toepassing van de in dat artikel vervatte doorwerkingsregeling miskend.

2.14.2.3. Met het oog op mogelijke rechtsbeschermingsprocedures inzake bestemmingsplannen die (mede) ter uitvoering van het provinciale beleid inzake de reconstructie dienen, overweegt de Afdeling dat uit de beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de zonering intensieve veehouderij, nu de in artikel 27 van de Rwc vervatte doorwerkingsregeling daarop niet van toepassing kan zijn, geen onderdeel kan voortvloeien dat onder de werking van artikel 29, derde lid, van de Rwc valt.

2.14.2.4. Dit laat onverlet dat deze beleidsuitspraken bij de vaststelling en toetsing van deze bestemmingsplannen worden betrokken. Hierbij merkt de Afdeling reeds op dat de beleidsuitspraak dat bestaande bouwrechten dienen te vervallen indien het bestemmingsplan waarin die rechten zijn vastgelegd, niet is getoetst aan het streekplan 1992 of 2002 en geen sprake is van een aantoonbaar initiatief, niet zonder meer redelijk is, maar dat maatgevend dient te zijn of de toegekende bouwrechten wat omvang betreft in overeenstemming zijn met hetgeen het streekplan 1992 dan wel 2002 toestaat.

2.14.2.5. De beroepen van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd, voor zover artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de werking van de integrale zonering intensieve veehouderij. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het van rechtswege aanwezige goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op dit onderdeel van het reconstructieplan.

2.14.2.6. Gelet op het voorgaande behoeven de onder 2.14 vermelde bezwaren geen verdere bespreking.

III. De zonering intensieve veehouderij (indeling van de gebieden)

Uitgangspunten

2.15. [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., de Nederlandse Vakbond Varkenshouders voeren bezwaren aan met betrekking tot de uitgangspunten voor de zonering intensieve veehouderij als weergegeven op kaart 2 bij het reconstructieplan.

Standpunt verweerders

2.15.1. Verweerders wijzen er op dat de zonering intensieve veehouderij is voorbereid door de reconstructiecommissie. Het advies van deze commissie is volgens verweerders tot stand gekomen na zorgvuldige afweging van alle in geding zijnde belangen en gebaseerd op diverse kwaliteiten die de in gebieden aanwezig zijn.

De EHS is volgens verweerders overgenomen uit het streekplan en weergegeven op kaart 15a van het reconstructieplan. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de rijksuitgangspunten er niet toe nopen dat voor verzuring gevoelige gebieden concreet worden begrensd. Er behoeft volgens verweerders alleen te worden aangegeven welke gebieden voor verzuring gevoelig zijn, hetgeen is gebeurd op kaart 7 van het reconstructieplan.

Ten aanzien van de voor de zonering intensieve veehouderij gehanteerde uitgangspunten wijzen verweerders onder meer op hoofdstuk 6 van deel B van het reconstructieplan.

Vaststelling van de feiten

2.15.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegeven.

2.15.2.1. De zonering intensieve veehouderij is weergegeven op plankaart 2. In de paragrafen 6.9 tot en met 6.9.4 van deel B van het reconstructieplan staat beschreven hoe deze tot stand is gekomen.

2.15.2.2. Bij het bepalen van de grenzen van extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden hebben verweerders de aan het streekplan 2002 ten grondslag liggende zogenoemde (drie) lagenbenadering gevolgd. De onderste laag wordt daarbij gevormd door de geomorfologie, het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De middelste laag wordt gevormd door de infrastructuur en de bovenste laag door het ruimtegebruik ten behoeve van onder meer de landbouw. De ligging van (nieuwe) intensieve veehouderijen is integraal afgewogen tegen de belangen die zijn gemoeid met de bescherming van de waarden en functies uit de onderste lagen.

2.15.2.3. Bij die integrale afweging is gebruik gemaakt van feitelijke gegevens die voor de opstelling van het Streekplan zijn benut. Deze gegevens zijn verwerkt op bij het reconstructieplan gevoegde kaarten. Op de kaarten 7 en 15a van het reconstructieplan bijvoorbeeld zijn de kwetsbare A- en B-gebieden respectievelijk de EHS weergegeven. Eerdergenoemde feitelijke gegevens zijn eveneens verwerkt op een werkkaart met een schaal van 1:25.000

2.15.2.4. Daarnaast hebben verweerders bij de integrale afweging de hierna vermelde uitgangspunten gehanteerd.

2.15.2.5. Bij de gebiedsindeling is geprobeerd om zoveel mogelijk logische bestaande grenzen te volgen en is er naar gestreefd om kleine snippers te vermijden.

2.15.2.6. In deel B van het plan (p. 153) is vermeld dat alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS), waterwingebieden, kernrandgebieden, GHS landbouw subzone kwetsbare soorten (minus weidevogels) en, conform het Streekplan, 250 meter zones - in voorkomende gevallen teruggebracht tot 220 meter - rondom zeer kwetsbare natuurgebieden (A-gebieden) zijn begrensd als extensiveringsgebied. Daarnaast zijn rondom steden en dorpen, niet-agrarische lintbebouwing, bebouwingsclusters en andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones gezoneerd als extensiveringsgebied. Hierbij is steeds maatwerk verricht. Daarnaast is een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebieden ook als extensiveringsgebied begrensd. Als belangrijke extensiveringsgebieden zijn onder andere aangemerkt: Huis ter Heide/ Galgeneind, Oude Waranda, Loonse en Drunense Duinen, De Brand, De Leemkuilen, Brokkenbroek, Helvoirts Broek, Baardwijkse Overlaat, Gement, Kampina, gebied rondom Essche Stroom, Kinderbos eo, Velders Bosch, De Scheeken, Nieuwe Heide, De Geelders, Dommeldal, Hooidonkse Akkers en het Vresselse Bosch.

2.15.2.7. In deel B van het plan (154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.15.2.8. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Zij hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

De landbouwontwikkelingsgebieden zijn nader ingedeeld in primaire en secundaire gebieden.

Binnen de primaire gebieden dient in eerste instantie de ontwikkeling van nieuwe intensieve veehouderijen plaats te vinden.

Daarnaast zijn er gebieden aangeduid als secundair landbouwontwikkelingsgebied als er sprake is van een overlap met de volgende functies: 1000-1500 meter rondom Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden, 1000-1500 rondom Natuurbeschermingswetgebieden, leefgebied weidevogels en waterpotentiegebieden. Binnen deze gebieden geldt een verbod op nieuwvestiging. Het verbod op nieuwvestiging in een secundair landbouwontwikkelingsgebied vervalt indien:

- GS hebben besloten dat de brabantbrede balans van in- en uitplaatsing zulks vereist;

- uit recent onderzoek is gebleken dat het betreffende gebied niet als GHS en/of AHS-landschap (waterpotentiegebied) wordt begrensd;

- de Nederlandse wetgeving, waarin de Europese richtlijnen zijn vertaald, nieuwvestiging binnen de zone van 1000-1500 meter rondom Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden, mogelijk maakt; Een en ander onder de voorwaarde dat er geen overige redenen aanwezig zijn tot handhaving van het verbod tot nieuwvestiging én mits wordt voldaan aan de in het reconstructieplan opgenomen voorwaarden voor nieuwvestiging (zie paragraaf 11.6.1 van deel B.).

In de Meierij zijn de volgende primaire landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen: het gebied tussen Dongen en Kaatsheuvel, het gebied tussen Haaren en Helvoirt, gebied ten zuiden van Boxtel, Hoogstraat (Sint-Oedenrode) en een groot deel van de Jekschotse heide. Het Rijtven is een primair landbouwontwikkelingsgebied zonder nieuwvestiging. Een deel van de Jekschotse Heide is secundaire landbouwontwikkelingsgebied, vanwege de ligging binnen 1500 meter van een NB-wetgebied en een klein deel vanwege een waterpotentiegebied.

Oordeel van de Afdeling

2.15.3. De Afdeling stelt voorop dat uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden dat de reconstructiecommissies bij de zonering intensieve veehouderij, die leidt tot een gebiedsdekkende driedeling van zones, flexibel en op basis van een scala aan afwegingen ruimtelijke begrenzingen moeten aanbrengen om maatwerk te leveren voor de oplossing van regionale problematiek. Gelet hierop is het niet onredelijk dat verweerders bij de zonering intensieve veehouderij zijn uitgegaan van de gebiedswaarderingen die in het streekplan zijn toegekend aan de onderscheiden gebieden, aangevuld met de waardering en bescherming van bepaalde gebieden zoals die voortvloeien uit de milieu- en natuurbeschermingswetgeving alsmede uit de provinciale natuurgebiedsplannen. In de natuurgebiedsplannen, die onder meer natuurstreefbeelden bevatten voor alle bestaande natuurgebieden, is de EHS - die in het streekplan is vertaald als GHS - verbijzonderd.

Ook hebben verweerders de gegevens die zijn gebruikt voor de opstelling van het streekplan en van de natuurgebiedsplannen kunnen benutten voor het formuleren van de uitgangspunten voor de zonering intensieve veehouderij en voor de ligging van de in dat verband relevante gebieden die voor verzuring gevoelig zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voldoende vaststaat dat aan die gegevens feitelijk onderzoek ten grondslag ligt. Niet aannemelijk is geworden dat die onderzoeken op voorhand als ondeugdelijk moeten worden aangemerkt of dat daarbij een aantal thema's niet zijn betrokken dan wel onvoldoende zijn uitgewerkt.

2.15.3.1. Wat betreft het aanduiden van de kwetsbare gebieden hebben verweerders kunnen volstaan met een vermelding van de ligging daarvan op kaart 7 van het plan. De vermelding van de kwetsbare gebieden betreft geen verbijzondering of actualisering van de gebiedsaanwijzing zoals die heeft plaatsgehad op basis van de Interimwet ammoniak en veehouderij (IAV), maar een feitelijke inventarisatie van gebieden die vanuit hun gebruiksfunctie of kritische depositiewaarde verzuringsgevoelig geacht moeten worden. Voor de vermelding van die gebieden behoefden verweerders, anders dan vele appellanten stellen, geen nader onderzoek ter plaatse te verrichten, maar konden zij uitgaan van de kaarten bij die natuurgebiedsplannen, waaraan

- zoals hiervoor overwogen - feitelijk onderzoek ten grondslag ligt. Anders dan appellanten stellen heeft de Afdeling het besluit van 2 juli 2002 tot vaststelling van die natuurgebiedsplannen bij haar uitspraak van 21 december 2004 inzake nos. 200402014/2 en verder, niet vernietigd. De Afdeling heeft zich in die uitspraak onbevoegd verklaard kennis te nemen van de ingediende beroepen, omdat het besluit tot vaststelling van die natuurgebiedsplannen geen voor beroep vatbaar besluit bevatte als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (tot vaststelling welke gebieden in de provincie deel uitmaken van de EHS voor zover dat noodzakelijk is om te kunnen vaststellen welke gebieden als kwetsbaar in de zin van de Wav moeten worden aangemerkt). De beroepen tegen het nadien genomen besluit heeft de Afdeling bij haar uitspraak van 13 december 2006 inzake no. 200602243/1, ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat het college van gedeputeerde staten zich voor de vaststelling van dat besluit kon baseren op de natuurgebiedsplannen.

2.15.3.2. Anders dan appellanten aanvoeren, stellen noch de Rwc noch de (in de bijlage bij de Rwc vermelde) rijksuitgangspunten de eis dat stank- en ammoniakzones, de EHS en/of zones rondom Vogel- en Habitat richtlijn gebieden worden vermeld. Het niet vermelden van dergelijke zones of niet begrenzen van die gebieden in het reconstructieplan is dan ook niet onjuist. De rijksuitgangspunten verplichten er evenmin toe dat - overigens in dit plangebied nog niet bestaande - plannen en/of projecten worden vermeld. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2006, no. 200408033/1 (www.raadvanstate.nl) volgt verder dat kan worden afgezien van het opnemen van varkensvrije zones in een reconstructieplan.

2.15.3.3. De Afdeling volgt voorts appellanten niet in hun betoog dat voor de afstand van een landbouwontwikkelingsgebied tot een kern of object van verblijfsrecreatie uitsluitend de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: Wet stankemissie) bepalend is. De Afdeling overweegt daartoe onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 januari 2007, no. 200504831/1, dat verweerders in het kader van het opstellen van een reconstructieplan niet gebonden zijn aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet stankemissie. In het kader van de op grond van artikel 4 van de Rwc te verrichten brede ruimtelijke belangenafweging dient, naast het milieuaspect stank(hinder), tevens rekening te worden gehouden met een groot aantal andere (ruimtelijke) belangen, die kunnen meebrengen dat in het kader van het reconstructieplan een verdergaande bescherming tegen stankhinder wordt geboden dan is vervat in de Wet stankemissie. Voorts kan bij de reconstructie rekening worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen, waaronder het vrijwaren van een aan een woonkern grenzend gebied van de komst of uitbreiding van intensieve veehouderijen in verband met de beoogde groei van die kern.

Verweerders hebben bij de zonering intensieve veehouderij een integrale afweging gemaakt en daarbij onder meer de uitgangspunten gehanteerd dat rondom grote stankgevoelige objecten zones worden begrensd als extensiveringsgebied (overig) en dat een landbouwontwikkelingsgebied op minimaal 500 meter afstand van een stankgevoelig categorie I- en II-object dient te liggen. Deze uitgangspunten dienen, gelet op de integrale afweging van verweerders die aan deze uitgangspunten ten grondslag liggen, niet alleen ter vermindering van het aantal stankgehinderden, maar ook ter bescherming van andere belangen zoals een toekomstige uitbreidingsmogelijkheid van bebouwing in het stedelijk uitloopgebied (kernrandzone) of van objecten van verblijfsrecreatie.

2.15.3.4. Het standpunt van sommige appellanten dat het opnemen van landbouwontwikkelingsgebieden niet nodig is, omdat binnen verwevingsgebieden voldoende uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zouden zijn voor de intensieve veehouderijen, miskent dat de Rwc uitgaat van het opnemen in het plan van een landbouwontwikkelingsgebied. Verweerders hebben door het aanwijzen van gebieden met het primaat landbouw dat voorziet in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderijen, dan ook niet in strijd gehandeld met de Rwc.

2.15.3.5. Voor de begrenzing van gebieden als landbouwontwikkelingsgebied hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in elk geval binnen 1.000 meter van Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden niet een landbouwontwikkelingsgebied kan worden aangewezen. De omstandigheid dat de status van de Habitatrichtlijngebieden ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk was, is niet van belang, nu deze gebieden op dat moment vermeld waren op de lijst van gebieden van communautair belang die de Europese Commissie op 7 december 2004 heeft vastgesteld (Pb L 387) . Gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn zijn verweerders terecht uitgegaan van de bescherming van die gebieden met toepassing artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn. Verweerders behoefden derhalve geen voorbehoud te maken bij de planvaststelling.

2.15.3.6. Voor zover sommige appellanten hebben gesteld dat de uitgangspunten in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, omdat alleen intensieve veehouderijen door de zonering worden geraakt en andere agrarische bedrijven ongemoeid worden gelaten, overweegt de Afdeling dat de wetgever ervoor heeft gekozen door middel van een zonering intensieve veehouderij in reconstructieplannen sturing te geven aan de ontwikkeling en regulering van de intensieve veehouderij in de onderscheiden gebieden. Daarbij heeft de wetgever niet zozeer het oog gehad op een beperking van de ammoniakuitstoot van de agrarische bedrijven als wel op een algehele ruimtelijke reconstructie van de desbetreffende gebieden. Deze keuze van de wetgever staat niet ter beoordeling van de Afdeling.

2.15.3.7. Ten slotte is niet aannemelijk gemaakt dat de richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: de IPPC-richtlijn) zich verzet tegen de uitgangspunten die aan de zonering ten grondslag liggen. Daarbij is in aanmerking genomen dat dit reconstructieplan nog geen directe, juridische grondslag biedt voor het uitbreiden, hervestigen of nieuw vestigen van een intensieve veehouderij.

2.15.3.8. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de zonering intensieve veehouderij onredelijk te achten.

2.15.3.9. De beroepen van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Kleinere EHS-gebieden

2.16. Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. stellen dat delen van de EHS in strijd met de gehanteerde uitgangspunten als landbouwontwikkelingsgebied of als verwevingsgebied zijn aangemerkt.

Standpunt verweerders

2.16.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat met de vaststelling van de reconstructieplannen geen wijziging is gebracht in de EHS. De integrale zonering geeft, naar hun stelling, enkel de beleidskaders aan voor de intensieve veehouderij. Derhalve zullen gemeenteraden, aldus verweerders, bij de verwerking van het reconstructieplan in het bestemmingsplan rekening hebben te houden met de in het gebied aanwezige waarden waaronder die van de EHS. Om een robuuste zonering te verkrijgen is, aldus verweerders, gekozen voor aaneengesloten gebieden en zijn om kaarttechnische redenen niet alle (EHS) waarden op plankaart 2 aangeduid.

Vaststelling van de feiten

2.16.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.16.2.1. Het plan vermeldt (deel B, paragraaf 6.9) dat de integrale zonering op perceelsniveau is begrensd, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van logische, bestaande grenzen en is gestreefd naar grotere eenheden (geen kleine snippers). Volgens deel B, paragraaf 6.9.2 is alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS) in het plan begrensd als extensiveringsgebied.

2.16.2.2. De in geding zijnde percelen maken deel uit van de EHS, maar zijn gering van omvang en solitair gelegen (snippers). Zij vormen geen deel van een groter, aaneengesloten gebied binnen de EHS.

Oordeel van de Afdeling

2.16.3. De aanduiding van de in geding zijnde percelen in het reconstructieplan als verwevings- en/of als landbouwontwikkelingsgebied betekent niet dat - in het ter uitvoering van het reconstructieplan op te stellen bestemmingsplan - op en nabij die percelen activiteiten van een intensieve veehouderij moeten worden toegestaan. In verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. In landbouwontwikkelingsgebied is uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij toegestaan, maar kan het reconstructieplan - gelet op de bewoordingen 'geheel of gedeeltelijk' in artikel 1 van de Rwc - nadere regels stellen waardoor die mogelijkheden niet op ieder perceel zijn toegestaan. Verweerders hebben in dit reconstructieplan invulling gegeven aan die bevoegdheid door in paragraaf 11.6.1. te vermelden onder welke voorwaarden uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is toegestaan. Als algemene voorwaarde hebben verweerders gesteld dat het zoneringsbeleid geldt behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek. Gelet hierop hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat een aanduiding als verwevingsgebied of als landbouwontwikkelingsgebied niet tot gevolg heeft dat met de natuurwaarden op de in geding zijnde percelen bij de op te stellen bestemmingsplannen geen rekening behoeft te worden gehouden. Weliswaar is bij de opstelling van het plan als uitgangspunt gekozen dat alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS) als extensiveringsgebied moet worden begrensd, maar verweerders hebben daarnaast als uitgangspunt gekozen dat de zonering grotere eenheden (geen kleine snippers) dient te omvatten. Nu de in geding zijnde percelen gering van omvang zijn en solitair gelegen, hebben verweerders aanleiding kunnen vinden aan laatstgenoemd uitgangspunt doorslaggevende betekenis toe te kennen en deze percelen niet aan te duiden als extensiveringsgebied. De bescherming van de natuurwaarden van die gebieden dient plaats te vinden bij de op te stellen bestemmingsplannen voor die gebieden.

2.16.4. Het beroep van de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Doorsneden Bouwkavels

2.17. De Nederlandse Vakbond Varkenshouders voert bezwaren aan tegen de zonering intensieve veehouderij voor wat betreft bouwblokken die in twee zones liggen.

Standpunt van verweerders

2.17.1. Verweerders stellen dat zij zoveel mogelijk de lijnen van de topografische kaart hebben gevolgd, maar dat gebleken is dat de grenzen van de bouwblokken niet altijd overeenkomen met de topografisch zichtbare grenzen. Daardoor vindt in een beperkt aantal gevallen onbedoeld een doorsnijding van het bouwblok plaats. Omdat verweerders een dergelijke doorsnijding uit een oogpunt van rechtszekerheid ongewenst achten, hebben zij voor de verwerking van de zonering in het bestemmingsplan in paragraaf 11.6.1. van het reconstructieplan beleid opgenomen.

Vaststelling van de feiten

2.17.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.17.2.1. Op kaart 2 bij het reconstructieplan zijn sommige (bouw)percelen deels voorzien van twee zoneringsaanduidingen. [partij] heeft een dergelijk bouwperceel.

2.17.2.2. Paragraaf 11.6.1. van het plan luidt:

"(..) Bij doorsnijdingen wordt het lichter rechtsregiem van toepassing verklaard op het hele bouwblok, tenzij bij de betreffende doorsnijding een ‘harde’ grens van de integrale zonering in het geding is (afstand van 220 meter rond A-gebieden en 1000 meter rond Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswetgebieden), in dat geval is het zwaarste rechtsregiem van toepassing. Hierbij geldt dat extensiveringsgebied het zwaarste en landbouwontwikkelingsgebied het lichtste regiem omvat.

Indien de doorsnijding van een bouwblok een ‘harde’ grens betreft en het gedeelte van het doorsneden bouwblok dat binnen het zwaarste regiem ligt (afstand van 220 meter rond A-gebieden en 1000 meter rond Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswetgebieden) ondergeschikt en niet benut is, kan worden uitgegaan van het lichtere regiem met als gevolg dat de bouw- en gebruiksrechten voor dat gedeelte komen te vervallen."

Het oordeel van de Afdeling

2.17.3. Zoals volgt uit de uitspraak van 6 juli 2005, nr. 200405077/1, reconstructieplan Limburg, moet de zonering intensieve veehouderij, bezien in het licht van artikel 27 van de Rwc, op bouwblokniveau volledig zijn afgewogen in het kader van een reconstructieplan. Verweerders hebben dit miskend door een aantal bouwblokken in dit reconstructieplan voor een deel aan te merken als extensiveringsgebied en voor het overige deel als verwevingsgebied. De Afdeling acht dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De omstandigheid dat in het plan afzonderlijk beleid voor doorsneden bouwblokken is opgenomen, neemt deze strijdigheid niet weg nu de bestemmingsplanwetgever bij de toepassing van dit beleid nog een beoordeling dient te verrichten en voorts onder omstandigheden een keuze kan maken welke ontwikkelingsmogelijkheden voor een doorsneden bouwblok zullen gelden. Bovendien is het rechtsonzeker dat op de plankaart twee gebiedsaanduidingen voorkomen, maar blijkens de plantekst slechts één daarvan van toepassing is.

2.17.3.1. Het beroep van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders is, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het besluit tot vaststelling van het plan dient te worden vernietigd voor zover bouwblokken zijn voorzien van twee zoneringsaanduidingen. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit - dat wordt geacht te zijn genomen - te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op dit onderdeel van het reconstructieplan.

IV. Gevolgen van de zonering intensieve veehouderij

Algemeen

2.18. [appellant sub 6] stelt dat consequenties van de zonering niet aanvaardbaar zijn.

Het oordeel van de Afdeling

2.18.1. Eventuele gevolgen van de zonering voor de intensieve veehouderij vloeien rechtstreeks voort uit de Rwc. Deze gevolgen staan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.

2.18.1.1. Het beroep van [appellant sub 6] is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Landinrichtingsprojecten

2.19. De Nederlandse Vakbond Varkenshouders is er voor beducht dat het reconstructieplan wordt doorkruist door lopende landinrichtingsprojecten.

Oordeel van de Afdeling

2.19.1. De samenloop van het reconstructieplan met in voorbereiding of in uitvoering zijnde landinrichtingsprojecten is geregeld in artikel 97 van de Rwc. Het reconstructieplan is op dit punt derhalve niet vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

2.19.1.1. Het beroep van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, voor zover ontvankelijk, is in zoverre ongegrond.

Veterinaire risico's

2.20. [appellant sub 9] stelt dat de wijze waarop de zonering vorm heeft gekregen in het plan de veterinaire risico's vergroot en dat de ruimtelijke kwaliteit voor de landbouw afneemt.

Standpunt verweerders

2.20.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het MER aantoont dat de veterinaire veiligheid in de intensieve veehouderij mede door dit plan zal verbeteren.

Oordeel van de Afdeling

2.20.1.1. Appellant heeft in zijn beroepschrift zijn bedenking op dit punt tegen het ontwerp-reconstructieplan herhaald. In de bedenkingennota die mede ten grondslag ligt aan de vaststelling van het plan is ingegaan op deze bedenking. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenking in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn.

2.20.1.2. Het beroep van [appellant sub 9] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Internationaal recht

2.21. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders betogen dat het reconstructieplan in strijd is met artikel 87 van het EG-Verdrag dan wel met verordening 2759/75 van de Raad van de Europese Unie van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijk ordening der markten in de sector varkensvlees. Appellanten stellen verder dat het reconstructieplan in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag ter bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) inbreuk maakt op eigendomsrechten.

Oordeel van de Afdeling

2.21.1. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan in strijd is met het EG-recht. Niet aannemelijk is gemaakt dat eventuele gevolgen van het plan voor de concurrentiepositie van de in het plangebied gevestigde agrariërs, kunnen leiden tot een verstoring van de Europese gemeenschappelijke markt.

Het beroep van appellanten op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM treft geen doel. In zoverre de in het reconstructieplan neergelegde beperkingen van het gebruik van de gronden van appellanten al zijn aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom, laat de bedoelde bepaling de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. Het reconstructieplan is een zodanige regulering. Voor schade als gevolg van het plan die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, bevat artikel 30 van de Rwc een mogelijkheid tot het indienen van een verzoek om schadevergoeding. De aanspraak op en de hoogte van een eventuele schadevergoeding zijn in deze procedure niet aan de orde.

2.21.1.1. De beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

V. Algemene bezwaren waterbergingsgebieden

2.22. [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders stellen in beroep onder meer dat de begrenzing van waterbergingsgebieden in het reconstructieplan arbitrair is.

[appellanten sub 20] voeren aan dat verweerders ten onrechte het gebied ten zuidwesten van Lennisheuvel deels hebben aangewezen als bestaand inundatiegebied en deels als een in te richten waterbergingsgebied.

[appellanten sub 26] voeren in beroep aan dat verweerders ten onrechte een aanlegvergunningenstelsel in het plan hebben opgenomen. Zij voeren aan dat de Rwc daarvoor geen basis biedt en dat in artikel 36 Rwc reeds is voorzien in een ontheffingsstelsel. Voorts is er een samenloop met de door het waterschap in de keur gegeven vergunning- dan wel ontheffingstelsels. Deze samenloop leidt tot grotere lasten voor belanghebbende burgers.

Standpunt verweerders

2.22.1. Verweerders stellen uitvoering te hebben gegeven aan de taakstelling die het rijk heeft opgelegd (kabinetsstandpunt Waterbeheer 21e eeuw). Er is een aantal gebieden geselecteerd dat op korte termijn geschikt moet worden gemaakt voor waterberging om wateroverlast nu en in de toekomst te bestrijden. Met de aanduidingen wordt beoogd te voorkomen dat ongewenste investeringen worden gedaan die in de weg staan aan het geschikt maken van het gebied voor waterberging.

Vaststelling van de feiten

2.22.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.22.2.1. Het plan vermeldt (deel B, paragraaf 1.2.3) dat de waterbeheerders intensief betrokken zijn geweest bij het planvormingsproces. Daarnaast heeft het door de waterbeheerders opgesteld Integraal Hydrologisch Streefbeeld als kader gediend, aldus het plan.

2.22.2.2. Het plan vermeldt (deel B, paragraaf 11.6.2) dat het realiseren van waterbergingsgebieden één van de drie sporen is om regionale wateroverlast te voorkomen. In dit plan zijn daarom voorlopige reserveringsgebieden 2050 aangewezen waar kapitaalintensieve functies in principe geweerd worden. Daarnaast zijn op plankaart 1 tot op perceelsniveau begrensde waterbergingsgebieden aangewezen, onderverdeeld in ‘bestaand inundatiegebied’ en ‘in te richten waterbergingsgebied’.

De planologische doorwerking van dit deel van het reconstructieplan naar het bestemmingsplan (artikel 27 Rwc) heeft alleen betrekking op de aanduidingen ‘bestaand inundatiegebied’ en ‘in te richten waterbergingsgebied’. Dit betekent, aldus het plan, dat de gebieden zoals begrensd op plankaart 1 met de vaststelling van dit plan zijn aangewezen als gebieden waar een voorbereidingsbesluit geldt als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aan dit voorbereidingsbesluit hebben verweerders een aanlegvergunningstelsel gekoppeld.

In deze gebieden mogen enkel ontwikkelingen plaatsvinden die neutraal of dienstbaar zijn aan het doel van waterberging en worden ontwikkelingen die daarmee in strijd zijn geweerd.

Oordeel van de Afdeling

2.22.2.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2007, in zaakno. 200506283/1, volgt dat onduidelijk is op basis van welke nadere uitgangspunten verweerders tot begrenzing van de 'bestaande inundatiegebieden' en de 'in te richten waterbergingsgebieden' zijn gekomen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel in deze zaak. Voor zover verweerders bij de begrenzing gebruik hebben gemaakt van het Integraal Hydrologisch Streefbeeld, overweegt de Afdeling dat in dit streefbeeld niet op zodanige wijze waterbergingsgebieden worden weergegeven dat daaruit een begrenzing van de 'bestaande inundatiegebieden' en de 'in te richten waterbergingsgebieden' tot op perceelsniveau kan worden afgeleid. Voor zover verweerders ter zitting hebben gesteld dat bij de begrenzing eveneens gebruik is gemaakt van veldonderzoek, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de resultaten van dit onderzoek kenbaar zijn gemaakt. Aldus kan de juistheid van de uitkomsten van dit onderzoek niet worden nagegaan.

Voorts ontlenen verweerders ten onrechte aan artikel 27 Rwc de bevoegdheid tot het invoeren van een aanlegvergunningstelsel. Dat artikel biedt niet de wettelijke grondslag die nodig is voor het kunnen invoeren van een aanlegvergunningstelsel en het toedelen van een bevoegdheid aan de desbetreffende colleges van burgemeester en wethouders om op aanvragen om zodanige vergunning te beslissen. De omstandigheid dat in artikel 27, eerste lid, van de Rwc het bepaalde in artikel 21, vierde tot en met het zesde lid, van de WRO buiten toepassing is verklaard, heeft die grondslag niet doen ontstaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inzake de Rwc (TK, 1998- 1999, 26356, nr. 3, p. 34) is af te leiden dat het vierde tot en met het zesde lid van artikel 21 van de WRO in artikel 27, eerste lid, van de Rwc buiten toepassing zijn verklaard om te voorkomen dat de voorbereidings-bescherming als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO vervalt vóórdat de herziene bestemmingsplannen in werking zijn getreden.

2.22.2.4. De beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en [appellanten sub 26] zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd, voor zover artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van de 'bestaande inundatiegebieden' en de 'in te richten waterbergingsgebieden'. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit - dat wordt geacht te zijn genomen - te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op dit onderdeel van het reconstructieplan.

2.22.2.5. Gezien het vorenstaande behoeven de overige aangevoerde gronden geen bespreking meer.

VI. Natte natuurparels

2.23. [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders stellen dat de in het reconstructieplan vervatte beschermingszones van 500 meter rondom natte natuurparels arbitrair zijn.

[appellant sub 11] voert aan dat, gezien de gesteldheid van de bodem, ten onrechte binnen de beschermingszone geen drainage of betere perceelsontwatering kan plaatsvinden.

[appellanten sub 26] voeren in beroep aan dat verweerders ten onrechte een aanlegvergunningenstelsel in het plan hebben opgenomen. Zij voeren aan dat de Rwc daarvoor geen basis biedt en dat in artikel 36 Rwc reeds is voorzien in een ontheffingsstelsel. Voorts is er een samenloop met de door het waterschap in de keur gegeven vergunning- dan wel ontheffingstelsels. Deze samenloop leidt tot grotere lasten voor belanghebbende burgers.

Standpunt verweerders

2.23.1. Verweerders hebben de natte natuurparels - de in het Waterhuishoudingsplan aangewezen, bestaande natuurgebieden die voor de aanwezige natuurwaarden direct afhankelijk zijn van de hydrologische situatie - en de daarbij behorende beschermingszones begrensd om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie in deze gebieden verder verslechtert. Daartoe is in het plan een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor bepaalde activiteiten, waarmee het effect van die activiteiten op de hydrologische situatie kan worden getoetst.

De bevoegdheid tot het opnemen van een aanlegvergunningstelsel is ontleend aan artikel 27, eerste lid, van de Rwc, nu in dat artikellid artikel 21, vierde tot en met het zesde lid, van de WRO wel, maar het derde lid van artikel 21 van de WRO niet van toepassing is uitgesloten.

De zones waarbinnen het beschermingsbeleid geldt, hebben verweerders overgenomen uit de in februari 2005 in werking getreden verordening Waterhuishouding (hierna: de verordening), waarvoor een afzonderlijke inspraakprocedure is gevolgd. Volgens de bedenkingennota stellen zij zich op het standpunt dat het, wat betreft de begrenzing van de natte natuurparels en de daarbij behorende beschermingszones op plankaart 1 van het reconstructieplan, niet mogelijk is af te wijken van verordening.

Vaststelling van de feiten

2.23.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.23.2.1. Het plan bevat maatregelen om met prioriteit de sectorale waterdoelen in natte natuurparels te behalen (deel B, paragraaf 11.6.3). Om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van de natte natuurparels verder verslechtert, bevat het plan een beschermingsbeleid voor de natte natuurparels, inclusief de zogenaamde ‘beschermingszone natte natuurparel’ (een zone van gemiddeld 500 meter daaromheen).

Het beleid in deze gebieden is gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur en op bescherming tegen ingrepen die een ongewenste beïnvloeding van natuurwaarden kunnen hebben. Er geldt een hydrologisch standstill beginsel. In het gebied of in de omgeving mogen geen activiteiten plaatsvinden die een verslechtering van de situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. Ingrepen die individueel slechts een beperkt effect hebben, maar die door cumulatie van effecten toch kunnen leiden tot een ongewenste beïnvloeding van natuurgebieden, kunnen worden geweerd. Dit wordt geregeld via de verordening en de waterschapskeuren, aldus het plan.

Voor de op plankaart 1 aangewezen natte natuurparels en hun beschermingszones geldt de planologische doorwerking als bedoeld in artikel 27 van de Rwc met daaraan gekoppeld het hieronder opgenomen aanlegvergunningstelsel. Hiermee geldt voor deze gebieden, aldus het plan, een voorbereidingsbescherming tot het moment dat de gemeenten - indien noodzakelijk - hun bestemmingsplan hierop hebben aangepast.

Aanvragen voor werken en werkzaamheden moeten getoetst worden aan doelstellingen van het hydrologisch beschermingsbeleid.

2.23.2.2. In de aldus aangewezen gebieden is het verboden, behoudens het hierna bepaalde, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de gronden de hierna aangegeven werken, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.

2.23.2.3. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een aanlegvergunning als evenbedoeld horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.

Het aanlegvergunningvereiste geldt niet voor zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwblok.

Het verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud

b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het reconstructieplan.

2.23.2.4. Indien voor de als natte natuurparel en de 500 meter zone daaromheen aangewezen gebieden op grond van gemeentelijke bestemmingsplannen een aanlegvergunningstelsel van kracht is, zijn de daarin genoemde andere werken en/of werkzaamheden slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

2.23.2.5. Op de kaarten behorend bij de verordening zijn onder meer tot op perceelsniveau 'beschermde gebieden waterhuishouding' en 'attentiegebieden' aangegeven.

Oordeel van de Afdeling

2.23.3. Verweerders zijn voor de begrenzing van de natte natuurparels en de daarbij behorende beschermingszones op plankaart 1 van het reconstructieplan uitgegaan van de begrenzing bij de verordening. Dit uitgangspunt acht de Afdeling op zichzelf niet onredelijk. Verweerders hebben echter miskend dat zij daarbij dienen te onderzoeken of die bij de verordening behorende begrenzing zonder nadere motivering ook kan gelden voor de begrenzing en zonering van de natte natuurparels in het reconstructieplan. Bijzondere omstandigheden kunnen er toe nopen dat dient te worden afgeweken van het gehanteerde uitgangspunt. Verweerders hebben dat onderzoek niet verricht, maar hebben het onjuiste standpunt ingenomen dat van de begrenzing van de verordening niet kan worden afgeweken. Gelet hierop zijn de natte natuurparels en de daarbij behorende beschermingszones niet met eenzelfde mate van afweging van belangen vastgesteld als de overeenkomstige elementen in een bestemmingsplan en kunnen deze begrenzing en zonering in zoverre niet worden gekarakteriseerd als bestemmingsplan vervangend.

Voorts ontlenen verweerders ten onrechte aan artikel 27 Rwc de bevoegdheid tot het invoeren van een aanlegvergunningstelsel. Dat artikel biedt niet de wettelijke grondslag die nodig is voor het kunnen invoeren van een aanlegvergunningstelsel en het toedelen van een bevoegdheid aan de desbetreffende colleges van burgemeester en wethouders om op aanvragen om zodanige vergunning te beslissen. De omstandigheid dat in artikel 27, eerste lid, van de Rwc het bepaalde in artikel 21, vierde tot en met het zesde lid, van de WRO buiten toepassing is verklaard, heeft die grondslag niet doen ontstaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inzake de Rwc (TK, 1998- 1999, 26356, nr. 3, p. 34) is af te leiden dat het vierde tot en met het zesde lid van artikel 21 van de WRO in artikel 27, eerste lid, van de Rwc buiten toepassing zijn verklaard om te voorkomen dat de voorbereidings-bescherming als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO vervalt vóórdat de herziene bestemmingsplannen in werking zijn getreden.

2.23.3.1. De beroepen van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 11], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en [appellanten sub 26] zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd, voor zover artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van de natte natuurparels en de zones van gemiddeld 500 meter daaromheen. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit - dat wordt geacht te zijn genomen - te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op deze onderdelen van het reconstructieplan.

2.23.3.2. Gezien het vorenstaande behoeven de overige aangevoerde gronden geen bespreking meer.

VII SCHADE

2.24. [appellant sub 12] stelt dat het reconstructieplan op geen enkele manier duidelijkheid geeft over de vergoeding van schade.

[appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders stellen in beroep dat het plan leidt tot schade. Zij wijzen in het bijzonder op een waardedaling van hun onroerende zaken en de beperking in gebruiksmogelijkheden van landbouwgronden. Elke garantie dat deze schade wordt vergoed ontbreekt volgens hen. Het plan had reeds thans in een regeling moeten voorzien.

Toepasselijke wetgeving

2.24.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Rwc kent het college van gedeputeerde staten, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de vaststelling van een reconstructieplan schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Oordeel van de Afdeling

2.24.2. Indien ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade wordt geleden, kan een beroep worden gedaan op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in dit artikel worden gesteld. Artikel 30 van de Rwc is uitputtend van karakter zodat er geen ruimte voor verweerders bestond om in het plan een nadere regeling omtrent vergoeding van schade op te nemen.

2.24.2.1. De beroepen van [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders zijn, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

SPECIFIEKE BEZWAREN (individuele kavels)

Extensiveringsgebied

Het beroep van [appellant sub 4]

Standpunt appellant

2.25. Appellant stelt zich op het standpunt dat het gebied ter plaatse van zijn varkensbedrijf aan de [locatie 2] te [plaats] had moeten worden begrensd als verwevings- in plaats van extensiveringsgebied met het primaat natuur. Daartoe voert hij onder meer aan dat het nabijgelegen dennenbos niet kan worden aangemerkt als een zeer kwetsbaar natuurgebied. Het dennenbos heeft slechts een zeer beperkt oppervlak en bestaat slechts uit circa 18 bomen.

Standpunt verweerders

2.25.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de begrenzing van het desbetreffende gebied als extensiveringsgebied met het primaat natuur tot stand is gekomen conform de uitgangspunten. Bij het opstellen van het reconstructieplan zijn zij uitgegaan van bestaand beleid met betrekking tot het respecteren van natuurwaarden. In geen enkel geval is de omvang van het A-gebied als zodanig ter discussie gesteld. Voorts hebben zij geen aanleiding gezien om de grens van de zone rondom het A-gebied ter hoogte van de gronden van het bedrijf van appellant terug te brengen naar 220 meter. In die omstandigheid zou het bouwblok doorsneden worden en nog steeds als extensiveringsgebied moeten worden aangemerkt, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.25.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.25.2.1. In deel B van het plan (p. 153) staan de uitgangspunten voor de zonering van extensiveringsgebieden beschreven. Verweerders hanteren onder meer het uitgangspunt dat gebieden binnen een zone van 250 meter rondom een zeer kwetsbaar natuurgebied (A-gebied) worden begrensd als extensiveringsgebied.

2.25.2.2. Appellant exploiteert onder meer een varkensbedrijf aan de [locatie 2] te [plaats]. Dit bedrijf ligt op minder dan 250 meter van een uitloper van het natuurgebied "Nieuwe Heide".

2.25.2.3. In par. 11.6.1. van deel B van het plan is vermeld dat in een beperkt aantal gevallen onbedoeld een doorsnijding plaatsvindt van een vigerend bouwblok door de integrale zonering. Een dergelijke doorsnijding is vanuit een oogpunt van rechtszekerheid niet gewenst. Bij doorsnijdingen wordt het lichter rechtsregiem van toepassing verklaard op het hele bouwblok, tenzij bij de betreffende doorsnijding een ‘harde’ grens van de integrale zonering in het geding is (afstand van 220 meter rond A-gebieden en 1000 meter rond Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden), in dat geval is het zwaarste rechtsregiem van toepassing. Hierbij geldt dat extensiveringsgebied het zwaarste en landbouwontwikkelingsgebied het lichtste regiem omvat.

Het oordeel van de Afdeling

2.25.3. Het gehanteerde uitgangspunt voor de begrenzing van extensiveringsgebieden is niet onredelijk. Het gewraakte dennenbos maakt deel uit van het natuurgebied "Nieuwe Heide". Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat dit natuurgebied met inbegrip van dat dennebos dient te worden aangemerkt als een zeer kwetsbaar natuurgebied (A-gebied). Niet in geschil is dat de gronden ter plaatse van het bouwblok van appellante liggen binnen een zone van 250 meter van dit A-gebied. De aanwijzing van deze gronden als extensiveringsgebied is dan ook met het gehanteerde uitgangspunt in overeenstemming. Daarbij is van belang dat op grond van de rijksuitgangspunten die als bijlage bij de Rwc zijn gevoegd en op grond van artikel 9 van de Rwc bij de vaststelling van het reconstructieplan in acht dienen te worden genomen, de extensiveringsgebieden aan dienen te sluiten bij zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan dit uitgangspunt van de zonering. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

Het terugbrengen van de grens van de zone rondom het A-gebied van 250 meter naar 220 meter, zoals door appellant gewenst, leidt, mede gezien het deskundigenbericht, ertoe dat in dat geval het bouwblok van appellant deels binnen en deels buiten de zone van 220 meter zou komen te liggen. Deze 220 meter rondom een zeer kwetsbaar natuurgebied is een harde ondergrens, waarvan niet verder kan worden afgeweken. Bovendien zou in dat geval een doorsneden bouwkavel ontstaan, hetgeen, zoals eerder is overwogen, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Overigens zou toepassing van het in het reconstructieplan opgenomen beleid door doorsneden bouwkavels in dat geval ertoe leiden dat ook dan het bouwblok in het geheel als extensiveringsgebied zou moeten worden aangemerkt.

Anders dan appellant ter zitting heeft betoogd, zou zijn voorstel, om het deel van de stal dat in de 220 meter zone is gelegen feitelijk "leeg te zetten", niet tot het door hem gewenste resultaat kunnen leiden.

2.25.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.25.4. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 9]

Standpunt appellant

2.26. Appellant stelt in beroep dat zijn gronden ten onrechte zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat natuur. Zijn gronden hadden volgens hem aangeduid moeten worden als verwevingsgebied. Daartoe merkt hij onder meer op dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse aanwezig zouden zijn.

Standpunt verweerder

2.26.1. Verweerders brengen naar voren dat het bedrijf van appellant is gelegen in extensiveringsgebied met het primaat natuur. Voor deze zonering is gekozen vanwege de ligging in het beekdal van de Kleine Aa dat in het streekplan 2002 als natuurontwikkelingsgebied en zoekgebied waterberging is aangeduid. Van gewekt vertrouwen is verweerders niet gebleken.

Vaststelling van de feiten

2.26.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.26.2.1. Appellant exploiteert, voor zover hier van belang, een varkensmestbedrijf aan de [locatie 3] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat natuur.

2.26.2.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied. Daarnaast is het gebied aangeduid als zoekgebied waterberging.

2.26.2.3. In deel B van het plan (p. 153) is vermeld dat alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS), waterwingebieden, kernrandgebieden, GHS landbouw subzone kwetsbare soorten (minus weidevogels) en, conform het Streekplan, 250 meter zones rondom zeer kwetsbare natuurgebieden (A-gebieden) zijn begrensd als extensiveringsgebied. Daarnaast zijn rondom steden en dorpen, niet-agrarische lintbebouwing, bebouwingsclusters en andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones gezoneerd als extensiveringsgebied. Hierbij is steeds maatwerk verricht. Daarnaast is een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebieden ook als extensiveringsgebied begrensd. Als belangrijke extensiveringsgebieden zijn onder andere aangemerkt: Huis ter Heide/ Galgeneind, Oude Waranda, Loonse en Drunense Duinen, De Brand, De Leemkuilen, Brokkenbroek, Helvoirts Broek, Baardwijkse Overlaat, Gement, Kampina, gebied rondom Essche Stroom, Kinderbos eo, Velders Bosch, De Scheeken, Nieuwe Heide, De Geelders, Dommeldal, Hooidonkse Akkers en het Vresselse Bosch.

2.26.2.4. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

Oordeel van de Afdeling

2.26.3. Allereerst overweegt de Afdeling dat van een afdwingbare toezegging omtrent de ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de gronden van appellant niet is gebleken.

De Afdeling acht de uitgangspunten voor de begrenzing van extensiverings- en verwevingsgebieden niet onredelijk. Niet is gebleken dat de begrenzing is gebaseerd op één van de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van extensiveringsgebieden. Gezien de aanduidingen van het gebied in het streekplan 2002 als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied en zoekgebied waterberging verzetten de in het reconstructieplan opgenomen criteria voor de aanwijzing van verwevingsgebieden zich niet tegen het aanwijzen van de gronden van appellant als zodanig. In het feit dat volgens verweerders de gronden gelegen zijn op de rand van een zoekgebied robuuste ecologische verbindingszone is onvoldoende rechtvaardiging gelegen voor de aanwijzing van de gronden van het bedrijf als extensiveringsgebied. Daarbij speelt een rol dat deze verbindingszone nog niet tot op perceelsniveau is begrensd. Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is in zoverre dan ook niet deugdelijk gemotiveerd.

2.26.4. Het beroep van [appellant sub 9] is, voor zover ontvankelijk, reeds hierom in zoverre gegrond. Het besluit tot vaststelling van het plan dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, voor zover daarbij de gronden van het bedrijf aan de [locatie 3] te [plaats] zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat natuur. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc de goedkeuring van rechtswege te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 12]

Standpunt appellant

2.27. Appellant stelt in beroep dat zijn gronden bij zijn bedrijf, gelegen aan de [locatie 4] te [plaats], ten onrechte zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat natuur, omdat van te beschermen natuurwaarde volgens hem geen sprake is. Zijn gronden hadden volgens hem aangeduid moeten worden als verwevingsgebied en verweerders hebben terecht geen rekening gehouden met de ernstige gevolgen die deze zonering heeft voor het bedrijf.

Standpunt verweerders

2.27.1. Verweerders stellen dat de gronden van appellant overeenkomstig de aan de zonering ten grondslag liggende criteria zijn aangemerkt als verwevingsgebied.

Vaststelling van de feiten

2.27.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.27.2.1. Appellant exploiteert, voor zover hier van belang, een varkensbedrijf aan de [locatie 4] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat natuur.

2.27.2.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het bouwblok aangemerkt als GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten.

2.27.2.3. In deel B van het plan (p. 153) is vermeld dat alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS), waterwingebieden, kernrandgebieden, GHS landbouw subzone kwetsbare soorten (minus weidevogels) en, conform het Streekplan, 250 meter zones rondom zeer kwetsbare natuurgebieden (A-gebieden) zijn begrensd als extensiveringsgebied. Daarnaast zijn rondom steden en dorpen, niet-agrarische lintbebouwing, bebouwingsclusters en andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones gezoneerd als extensiveringsgebied. Hierbij is steeds maatwerk verricht. Daarnaast is een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebieden ook als extensiveringsgebied begrensd. Als belangrijke extensiveringsgebieden zijn onder andere aangemerkt: Huis ter Heide/ Galgeneind, Oude Waranda, Loonse en Drunense Duinen, De Brand, De Leemkuilen, Brokkenbroek, Helvoirts Broek, Baardwijkse Overlaat, Gement, Kampina, gebied rondom Essche Stroom, Kinderbos eo, Velders Bosch, De Scheeken, Nieuwe Heide, De Geelders, Dommeldal, Hooidonkse Akkers en het Vresselse Bosch.

2.27.2.4. In deel B van plan (p. 154 ev.) is vermeld dat voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

Oordeel van de Afdeling

2.27.3. De Afdeling acht de uitgangspunten voor de begrenzing van extensiverings- en verwevingsgebieden niet onredelijk. Verweerders hebben overeenkomstig dit uitgangspunt de in het streekplan 2002 als GHS landbouw subzone kwetsbare soorten aangeduide gebieden begrensd als extensiveringsgebied. Nu het bouwblok van appellant binnen deze zone is gelegen, is de aanwijzing daarvan als extensiveringsgebied met voornoemd uitgangspunt in overeenstemming. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

De gevolgen van het aanmerken van de gronden van het bedrijf als extensiveringsgebied voor de intensieve veehouderij vloeien rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc.

Appellant zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.27.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.27.3.2. Het beroep van [appellant sub 12] is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 19]

Standpunt appellant

2.28. Appellant voert in beroep aan dat verweerders zijn bedrijf ten onrechte hebben gesitueerd in een extensiverings- in plaats van in een verwevingsgebied en dat daarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de ernstige gevolgen die deze zonering heeft voor het bedrijf.

Standpunt verweerders

2.28.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de zonering in overeenstemming is met de uitgangspunten.

Het gehanteerde wettelijk kader

2.28.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rwc geschieden met het oog op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4, de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van de het reconstructieplan met inachtneming van de in de bijlage bij deze wet opgenomen rijksuitgangspunten.

In de bijlage bij de Rwc staat onder A, sub 1 vermeld, voor zover hier van belang, dat de ligging van de extensiveringsgebieden aansluit bij kernrandzones.

Vaststelling van de feiten

2.28.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.28.3.1. Appellant exploiteert, voor zover hier van belang, een varkensbedrijf aan de [locatie 5] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat overig.

2.28.3.2. Het bedrijf ligt volgens het bestemmingsplan "Buitengebied" in de kernrandzone rond de kern van Dongen.

2.28.3.3. In deel B van (p. 153) is vermeld dat kernrandgebieden zijn begrensd als extensiveringsgebied.

Oordeel van de Afdeling

2.28.4. Het gehanteerde uitgangspunt voor de begrenzing van extensiveringsgebieden is niet onredelijk. Niet in geschil is dat het bouwblok van appellant is gelegen in de kernrandzone van Dongen. De aanwijzing van deze gronden als extensiveringsgebied is daarmee in overeenstemming. In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan dit uitgangspunt van de zonering. Daarbij is van belang dat op grond van de rijksuitgangspunten die als bijlage bij de Rwc zijn gevoegd en op grond van artikel 9 van de Rwc bij de vaststelling van het reconstructieplan in acht dienen te worden genomen, de extensiveringsgebieden aan dienen te sluiten bij kernrandzones.

De gevolgen van het aanmerken van de gronden van het bedrijf als extensiveringsgebied voor de intensieve veehouderij vloeien rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc.

Appellant zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.28.4.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.28.4.2. Het beroep van [appellant sub 19] is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 23]

Standpunt appellante

2.29. Appellante voert in beroep aan dat verweerders zijn bedrijf aan de [locatie 6] te [plaats], gezien de ligging, ten onrechte hebben gesitueerd in een extensiverings- in plaats van in een verwevingsgebied.

Standpunt verweerders

2.29.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de zonering in overeenstemming is met de uitgangspunten.

Het gehanteerde wettelijk kader

2.29.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rwc geschieden met het oog op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4, de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van de het reconstructieplan met inachtneming van de in de bijlage bij deze wet opgenomen rijksuitgangspunten.

In de bijlage bij de Rwc staat onder A, sub 1 vermeld, voor zover hier van belang, dat de ligging van de extensiveringsgebieden aansluit bij kernrandzones.

Vaststelling van de feiten

2.29.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.29.3.1. Appellante exploiteert, voor zover hier van belang, een varkensbedrijf aan de [locatie 6] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat overig.

2.29.3.2. De gronden van het bedrijf liggen volgens het bestemmingsplan "Buitengebied" in de kernrandzone rond de kern van Sint-Oedenrode.

2.29.3.3. In deel B van (p. 153) is vermeld dat kernrandgebieden zijn begrensd als extensiveringsgebied.

Oordeel van de Afdeling

2.29.4. Het gehanteerde uitgangspunt voor de begrenzing van extensiveringsgebieden is niet onredelijk. Niet in geschil is dat het bouwblok van appellant is gelegen in de kernrandzone van Sint-Oedenrode. De aanwijzing van deze gronden als extensiveringsgebied is daarmee in overeenstemming. In hetgeen appellante heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan dit uitgangspunt van de zonering. Daarbij is van belang dat op grond van de rijksuitgangspunten die als bijlage bij de Rwc zijn gevoegd en op grond van artikel 9 van de Rwc bij de vaststelling van het reconstructieplan in acht dienen te worden genomen, de extensiveringsgebieden aan dienen te sluiten bij kernrandzones.

De gevolgen van het aanmerken van de gronden van het bedrijf als extensiveringsgebied voor de intensieve veehouderij vloeien rechtstreeks voort uit artikel 1 van de Rwc.

Appellante zal, indien hij ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.29.4.1. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.29.4.2. Het beroep van [appellante sub 23] met betrekking tot de [locatie 6] te [plaats] is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Standpunt appellante

2.30. Appellante voert verder in beroep aan dat verweerders haar bedrijf aan de [locatie 7] te [plaats], gezien de ligging, ten onrechte hebben gesitueerd in een extensiverings- in plaats van in een verwevingsgebied. Daartoe brengt zij naar voren dat de woningbouwplannen voor het gebied waar deze locatie is gelegen, de zogenoemde Sonniusdriehoek, te weinig concreet zijn om hier tot deze zonering te komen.

Standpunt verweerders

2.30.1. Verweerders brengen naar voren dat in het Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant het desbetreffende gebied is aangewezen als transformatiegebied. Daarnaast is op het gebied de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing en is door de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen. Door de gemeente is een masterplan gepresenteerd waarin de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de nieuwe wijk zijn opgenomen. Verweerders zijn van mening dat de woningbouwplannen voldoende concreet zijn en dat het desbetreffende gebied terecht gezoneerd is als extensiveringsgebied met primaat overig. Dat ter plaatse van het bedrijf van appellante zelf als zodanig geen woningen gepland zijn, doet daaraan niet af, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.30.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.30.2.1. Appellante exploiteert, voor zover hier van belang, een varkensbedrijf aan de [locatie 7] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als extensiveringsgebied met het primaat overig.

2.30.2.2. Op de plankaart van het Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant is het gebied ten noorden van Son, de zogenoemde Sonniusdriehoek, aangeduid als zoekgebied verstedelijking, transformatie afweegbaar, waarbinnen een deel is aangewezen als te ontwikkelen woongebied.

2.30.2.3. Het bedrijf van appellante is, gezien het verhandelde ter zitting, gelegen in de Sonniusdriehoek.

2.30.2.4. In deel B van het plan (p. 153) is vermeld dat rondom steden en dorpen, niet-agrarische lintbebouwing, bebouwingsclusters en andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones zijn gezoneerd als extensiveringsgebied.

2.30.2.5. In deel B van het plan (p. 225) is vermeld dat naast ruimtelijk beleidskaders in het reconstructieplan concrete uitvoeringsmaatregelen zijn opgenomen op diverse terreinen; deze concrete maatregelen en voorzieningen hebben geen rechtstreeks planologisch gevolg en hoeven daartoe ook niet te leiden. Daarnaast zijn inmiddels uitwerkingsplannen van het Streekplan vastgesteld waarin de gewenste verstedelijkingsrichting met betrekking tot wonen en werken voor de komende periode is aangegeven. Hiertoe zijn in de uitwerkingsplannen gebieden aangeduid waarbinnen transformatie naar stedelijk gebied afweegbaar is. Juist ten aanzien van deze gebieden waar transformatie afweegbaar is, bestaat er een overlap met het reconstructieplan. De integrale zonering uit het reconstructieplan is afgestemd op de voor transformatie afweegbare ruimten in de uitwerkingsplannen voor zover daarin concreet is voorzien in een verstedelijkingsopgave tot 2015 (in tekst en/of plankaarten). Dit heeft er in ieder geval toe geleid dat binnen deze gebieden geen landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen.

Oordeel van de Afdeling

2.30.3. De Afdeling acht het beleid dat ten grondslag ligt aan de wijze waarop verweerders gronden rondom kernen zoneren niet onredelijk. Gezien de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting is ten aanzien van de zogenoemde Sonniusdriehoek concreet voorzien in een verstedelijkingsopgave. Gezien de ligging van het bedrijf van appellante is de aanwijzing van de gronden als extensiveringsgebied dan ook met voornoemd beleid in overeenstemming. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

2.30.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.30.3.2. Het beroep van [appellante sub 23] met betrekking tot de [locatie 6] te [plaats], is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Verwevingsgebied

Het beroep van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C]

Standpunt appellanten

2.31. Appellanten voeren in beroep aan dat verweerders hun bedrijf ten onrechte hebben gesitueerd in een verwevings- in plaats van in een landbouwontwikkelingsgebied. Appellanten bestrijden in dit verband dat de gronden zijn gelegen op een afstand van ongeveer 1.000 meter van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "De Leemkuilen".

Standpunt verweerders

2.31.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de desbetreffende gronden niet als landbouwontwikkelingsgebied kunnen worden aangemerkt omdat zich binnen een afstand van 1.000 meter een Vogel- en Habitatrichtlijngebied bevindt.

Vaststelling van de feiten

2.31.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.31.2.1. Appellanten exploiteren een vleeskuikenbedrijf ten westen van Biezenmortel/’t Winkel aan de [locatie 8] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als verwevingsgebied.

2.31.2.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 zijn de gronden aangemerkt als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied.

2.31.2.3. De gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", waarvan de gebieden "De Leemkuilen" en "De Brand" onderdeel uitmaken. De afstand tot deze gebieden bedraagt 450 meter respectievelijk 850 meter.

2.31.2.4. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.31.2.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.31.2.6. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.31.3. De gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - het gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel - gezien de ligging van dat gebied in de GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied, uitsluitend als verwevingsgebied wordt begrensd. Dit gebied behoort daarmee in beginsel niet tot de gebieden die nader zijn afgewogen op de geschiktheid om als landbouwontwikkelingsgebied te worden begrensd.

De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd - mede gezien de situering van de gronden van appellanten binnen een afstand van 1000 meter van de gebieden "De Leemkuilen" en "De Brand" - geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

2.31.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.31.3.2. Het beroep van [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C] is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., voor zover het betreft de [locatie 9] te [plaats].

Standpunt appellanten

2.32. [appellant sub 5] en de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. stellen in beroep dat het gebied tussen Hengstven en Hoornmanken Tiend, waarbinnen het bedrijf van [appellant sub 6] is gelegen, ten onrechte als verwevingsgebied is aangemerkt. Daartoe voeren de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. aan dat dit verwevingsgebied is gelegen op minder dan 1.000 meter afstand van het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen". Zij stellen zich op het standpunt dat de stikstofdepositie van intensieve veehouderijen mogelijk significante nadelige gevolgen meebrengt voor dit gebied.

[appellant sub 6] voert in beroep aan dat de ligging van zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt hij dat verweerders ten onrechte in het plan hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Standpunt verweerders

2.32.1. Verweerders stellen zich op standpunt dat op grond van een zorgvuldige inventarisatie en afweging van belangen de reconstructiecommissie geadviseerd heeft en is gekomen tot de aanwijzing verwevingsgebied. Verweerders zien geen reden om daar van af te wijken. Daartoe betogen zij dat weliswaar sprake is van een verwevingsgebied maar dit niet betekent dat er onvoorwaardelijk uitbreidingsruimte wordt geboden. De ligging van een bedrijf zal daarbij altijd een rol spelen. Een uitbreiding moet immers getoetst worden aan de uitgangspunten van de Handleiding duurzame locaties.

Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 6] brengen verweerders naar voren dat in verwevingsgebieden de ontwikkelingsmogelijkheden voor duurzame locaties intensieve veehouderij in het algemeen ruimer zijn geworden dan voor het uitkomen van de genoemde handleiding. Als het geen duurzame locatie betreft als gevolg van de ligging ten opzichte van kwetsbare functies, dan heeft het bedrijf daar voor het uitkomen van het reconstructieplan al beperkingen van ondervonden, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.32.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.32.2.1. [appellant sub 5] is woonachtig aan de [locatie 10] te [plaats]. De woning is gelegen in een verwevingsgebied.

2.32.2.2. In het verwevingsgebied is één intensieve veehouderij gevestigd. Dit varkensbedrijf van [appellant sub 6] is gelegen aan de [locatie 9] te [plaats]. Het bedrijf is op meer dan 250 meter gelegen van een A-gebied.

2.32.2.3. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als AHS-landschap subzone leefgebieden dassen.

2.32.2.4. Blijkens plankaart 2 is het verwevingsgebied tussen en in de directe nabijheid van de gebieden "Brand", "Hoormanken Tiend" en "Hengstven" gesitueerd. Deze drie gebieden maken onderdeel uit van het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen".

2.32.2.5. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.32.2.6. In deel B van het plan (p. 153) staan de uitgangspunten voor de zonering van extensiveringsgebieden beschreven. Verweerders hanteren onder meer het uitgangspunt dat gebieden binnen een zone van 250 meter rondom een zeer kwetsbaar natuurgebied (A-gebied) worden begrensd als extensiveringsgebied.

2.32.2.7. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.32.2.8. In paragraaf 11.6.1. van deel B staat het beleid voor verwevingsgebieden beschreven. In deze paragraaf is weergegeven dat dit beleid geldt behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek.

Het oordeel van de Afdeling

2.32.3. De gehanteerde uitgangspunten voor extensiverings- en verwevingsgebieden zijn niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - het gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel - gezien de ligging van dat gebied in de AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, als verwevingsgebied wordt begrensd.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 5] en de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. hebben aangevoerd - mede gezien de ligging van de gronden van [appellant sub 6] op meer dan 250 meter afstand van de A-gebieden "Brand", "Hoormanken Tiend" en "Hengstven" - geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering. Ten aanzien van hun stelling dat uit de begrenzing van het verwevingsgebied mogelijke significante nadelige gevolgen voortvloeien, merkt de Afdeling het volgende op.

Verweerders hebben in paragraaf 11.6.1 beleidsuitspraken opgenomen met betrekking tot de in artikel 1 van de Rwc voorziene gehele of gedeeltelijke mogelijkheid tot uitbreiding en hervestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden. Deze beleidsuitspraken vergen van de bestemmingsplanwetgever nader onderzoek en (belangen)afweging, reeds omdat het algemene voorbehoud wordt gemaakt dat het beleid geldt, behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek. Afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek en (belangen)afweging kunnen in een bestemmingsplan ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden worden opgenomen die afwijken van eerder bedoelde beleidsuitspraken in het reconstructieplan. Uit de Rwc noch het reconstructieplan vloeien in zoverre rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden voort voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden.

Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de begrenzing van het verwevingsgebied op zichzelf niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Bij een bestemmingsplan, waarin voor de aangewezen gronden concrete ontwikkelingsmogelijkheden worden toegekend, kan worden afgewogen of deze ontwikkelingsmogelijkheden significante nadelige gevolgen meebrengen voor de natuurgebieden "Brand", "Hoormanken Tiend" en "Hengstven". Alsdan dient de vraag te worden beantwoord of de Habitatrichtlijn, dan wel de Natuurbeschermingswet 1998 waarin de wetgever deze richtlijn heeft geïmplementeerd, zich daartegen verzet.

2.32.3.1. Voor zover [appellant sub 6] stelt dat - kort weergegeven - de begrenzing van zijn gronden leidt tot rechtsonzekerheid, overweegt de Afdeling dat uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen.

Hij kan, indien zijn bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.32.3.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.32.3.3. Gezien het vorenstaande zijn de beroepen van [appellant sub 5], de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. en [appellant sub 6], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 14]

Standpunt appellant

2.33. Appellant voert in beroep aan dat de ligging zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt hij dat verweerders ten onrechte in het plan hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Vaststelling van de feiten

2.33.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.33.1.1. [appellant sub 14] exploiteert een varkensbedrijf in de Belverse Akkers gelegen aan de [locatie 11] te [plaats]. Het bedrijf van appellant is aangemerkt als verwevingsgebied.

2.33.1.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied.

2.33.1.3. In deel B van het plan (154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

Oordeel van de Afdeling

2.33.2. Het gehanteerde uitgangspunt voor de begrenzing van verwevingsgebieden is niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - de Belverse Akkers - gezien de ligging van dat gebied in de GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied, als verwevingsgebied wordt begrensd. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

Uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen. Hij kan, indien zijn bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.33.2.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.33.2.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 14], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 15]

Standpunt van appellant

2.34. Appellant voert in beroep aan dat de ligging zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt hij dat verweerders ten onrechte hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Vaststelling van de feiten

2.34.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.34.1.1. [appellant sub 15] exploiteert een varkensbedrijf gelegen aan [locatie 12] te [plaats]. Deze gronden zijn aangeduid als verwevingsgebied.

2.34.1.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als AHS-landbouw.

2.34.1.3. De gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", waarvan de gebieden "Hengstven e.o." en "Hoornmanken Tiend" onderdeel uitmaken. De afstand tot deze gebieden bedraagt ongeveer 960 meter respectievelijk 1000 meter.

2.34.1.4. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.34.1.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.34.1.6. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.34.2. De gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Volgens de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de zonering moeten gebieden die niet eerst als extensiverings- of verwevingsgebied zijn aangewezen of bij nadere afweging niet geschikt zijn om als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen, worden begrensd als verwevingsgebied. Overeenkomstig de uitgangspunten hebben verweerders de geschiktheid van het onderhavige gebied om als landbouwontwikkelingsgebied te worden aangemerkt nader afgewogen en als verwevingsgebied begrensd, omdat het gebied deels is gelegen binnen 1000 meter van de gebieden "Hoormanken Tiend" en "Hengstven e.o.". De Afdeling ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

Uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen. Hij kan, indien zijn bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.34.2.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.34.2.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 15], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 16]

Standpunt appellant

2.35. Appellant voert in beroep aan dat de ligging zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt hij dat verweerders ten onrechte in het plan hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Vaststelling van de feiten

2.35.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.35.1.1. [appellant sub 16] exploiteert een varkensbedrijf gelegen aan de [locatie 13] te [plaats]. De gronden van zijn bedrijf zijn aangeduid als verwevingsgebied.

2.35.1.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als AHS-landbouw.

2.35.1.3. De gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", waarvan de gebieden "Hoornmanken Tiend" en "Hengstven e.o." onderdeel uitmaken. De afstand tot deze gebieden bedraagt ongeveer 700 meter respectievelijk 850 meter.

2.35.1.4. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.35.1.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.35.1.6. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.35.2. De gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Volgens de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de zonering moeten gebieden die niet eerst als extensiverings- of verwevingsgebied zijn aangewezen of bij nadere afweging niet geschikt zijn om als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen, worden begrensd als verwevingsgebied. Overeenkomstig de uitgangspunten hebben verweerders de geschiktheid van het onderhavige gebied om als landbouwontwikkelingsgebied te worden aangemerkt nader afgewogen en als verwevingsgebied begrensd, omdat het gebied is gelegen binnen 1000 m van de gebieden "Hoormanken Tiend" en "Hengstven e.o.". De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

Uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen. Hij kan, indien zijn bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.35.2.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.35.2.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 16], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 17]

Standpunt appellante

2.36. Appellante voert in beroep aan dat de ligging zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt zij dat verweerders ten onrechte in het plan hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Vaststelling van de feiten

2.36.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.36.1.1. [appellante sub 17] exploiteert een varkenshouderij gelegen aan de [locatie 14] te [plaats]. De gronden van het bedrijf zijn aangeduid als verwevingsgebied.

2.36.1.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als AHS-landbouw.

2.36.1.3. De gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", waarvan de gebieden "Hoornmanken Tiend" en "Hengstven e.o." onderdeel uitmaken. De afstand tot deze gebieden bedraagt ongeveer 750 meter respectievelijk 1000 meter.

2.36.1.4. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.36.1.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.36.1.6. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.36.2. De gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Volgens de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de zonering moeten gebieden die niet eerst als extensiverings- of verwevingsgebied zijn aangewezen of bij nadere afweging niet geschikt zijn om als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen, worden begrensd als verwevingsgebied. Overeenkomstig de uitgangspunten hebben verweerders de geschiktheid van het onderhavige gebied om als landbouwontwikkelingsgebied te worden aangemerkt nader afgewogen en als verwevingsgebied begrensd, omdat het gebied deels binnen 1000 meter is gelegen van de gebieden "Hoormanken Tiend" en "Hengstven e.o.". De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

Uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen. Zij kan, indien haar bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.36.2.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.36.2.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellante sub 17], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 18]

Standpunt appellant

2.37. Appellant voert in beroep aan dat de ligging zijn bedrijf in een verwevingsgebied leidt tot rechtsonzekerheid. Daartoe betoogt hij dat verweerders ten onrechte in het plan hebben nagelaten zijn gronden aan te wijzen als een zogenoemde duurzame locatie.

Vaststelling van de feiten

2.37.1. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.37.1.1. Appellant exploiteert, voor zover hier van belang, een varkenshouderij ten westen van Biezenmortel/’t Winkel aan de [locatie 15] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als verwevingsgebied.

2.37.1.2. Op plankaart 1 en 2 van het streekplan 2002 is het gebied aangemerkt als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied.

2.37.1.3. De gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", waarvan de gebieden "De Leemkuilen" en "De Brand" onderdeel uitmaken. De afstand tot deze gebieden bedraagt 550 meter respectievelijk 750 meter.

2.37.1.4. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.37.1.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

Oordeel van de Afdeling

2.37.2. De gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - het gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel - gezien de ligging van dat gebied in de GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied, als verwevingsgebied wordt begrensd.

De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

Uit overweging 2.14. tot en met 2.14.2.6. volgt dat een nadere concretisering van het in het reconstructieplan opgenomen beleid voor verwevingsgebieden kan plaatsvinden in de bestemmingsplannen voor deze gebieden. In dat kader kunnen eveneens de zogenoemde duurzame locaties worden aangewezen. Hij kan, indien zijn bedrijf ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijdt, een beroep doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc, indien wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden.

2.37.2.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.37.2.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 18], voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Het beroep van Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. voor zover het betreft de gebieden Schoorstraat en de Molenstraat te Udenhout en de gebieden ten noorden van het landgoed Wargashuyse en het gebied ten zuiden van Liempde

Standpunt appellanten

2.38. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de begrenzing van het verwevingsgebied bij Udenhout langs de Schoorstraat en de Molenstraat op minder dan 1.000 meter afstand van het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen". Zij stellen dat de stikstofdepositie van intensieve veehouderijen mogelijk significante nadelige gevolgen meebrengt voor dit gebied.

Standpunt verweerders

2.38.1. Verweerders stellen zich op standpunt dat op grond van een zorgvuldige inventarisatie en afweging van belangen de reconstructiecommissie geadviseerd heeft en is gekomen tot de aanwijzing verwevingsgebied. Verweerders zien geen reden om daar van af te wijken. Daartoe betogen zij dat weliswaar sprake is van een verwevingsgebied maar dit niet betekent dat er onvoorwaardelijk uitbreidingsruimte wordt geboden. De ligging van een bedrijf zal daarbij altijd een rol spelen. Een uitbreiding moet immers getoetst worden aan de uitgangspunten van de Handleiding duurzame locaties, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.38.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.38.2.1. Volgens plankaart 2 is het verwevingsgebied bij Udenhout langs de Schoorstraat en de Molenstraat gesitueerd in de directe nabijheid van het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen".

2.38.2.2. Het natuurgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" is bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387) geplaatst op de lijst van gebieden als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

2.38.2.3. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.38.2.4. In paragraaf 11.6.1. van deel B staat het beleid voor verwevingsgebieden beschreven. In deze paragraaf is weergegeven dat dit beleid geldt behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek.

Het oordeel van de Afdeling

2.38.3. Het gehanteerde uitgangspunt voor de begrenzing van verwevingsgebieden is niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - het gebied Molenstraat/ Schoorstraat - als verwevingsgebied wordt begrensd. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering. Ten aanzien van de stelling van appellanten dat de begrenzing van het verwevingsgebied mogelijke significante nadelige gevolgen met zich brengt voor het Habitatgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" merkt de Afdeling het volgende op.

Verweerders hebben in paragraaf 11.6.1 beleidsuitspraken opgenomen met betrekking tot de in artikel 1 van de Rwc voorziene gehele of gedeeltelijke mogelijkheid tot uitbreiding en hervestiging van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden. Deze beleidsuitspraken vergen van de bestemmingsplanwetgever nader onderzoek en (belangen)afweging, reeds omdat het algemene voorbehoud wordt gemaakt dat het beleid geldt, behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek. Afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek en (belangen)afweging kunnen in een bestemmingsplan ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden worden opgenomen die afwijken van eerder bedoelde beleidsuitspraken in het reconstructieplan. Uit de Rwc noch het reconstructieplan vloeien in zoverre rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden voort voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden.

Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de begrenzing van het verwevingsgebied op zichzelf niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Bij een bestemmingsplan, waarin voor de aangewezen gronden concrete ontwikkelingsmogelijkheden worden toegekend, kan worden afgewogen of deze ontwikkelingsmogelijkheden significante nadelige gevolgen meebrengen voor het Habitatgebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen". Alsdan dient de vraag te worden beantwoord of de Habitatrichtlijn, dan wel de Natuurbeschermingswet 1998 waarin de wetgever deze richtlijn heeft geïmplementeerd, zich daartegen verzet.

2.38.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.38.3.2. Gezien het vorenstaande is het beroep van Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Standpunt appellanten

2.39. Appellanten voeren in beroep aan dat de gebieden ten noorden van het landgoed Wargashuyse en het gebied ten zuiden van Liempde ten onrechte als verwevings- in plaats van extensiveringsgebied zijn aangemerkt.

Standpunt verweerders

2.39.1. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de zonering in overeenstemming is met de uitgangspunten.

Vaststelling van de feiten

2.39.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.39.2.1. Blijkens plankaart 2 zijn de gebieden ten noorden van het landgoed Wargashuyse en het gebied ten zuiden van Liempde aangemerkt als verwevingsgebied.

2.39.2.2. Ter zitting is gebleken dat volgens de plankaarten 1 en 2 van het streekplan 2002 het gebied ten noorden van het landgoed Wargashuyse is aangemerkt als GHS-landbouw subzone struweelvogels. Het gebied ten zuiden van Liempde is op deze plankaarten aangemerkt als GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebied.

2.39.2.3. In deel B van het plan (p. 153) is vermeld dat alle bestaande en nieuwe natuur (reeds begrensde EHS), waterwingebieden, kernrandgebieden, GHS landbouw subzone kwetsbare soorten (minus weidevogels) en, conform het Streekplan, 250 meter zones rondom zeer kwetsbare natuurgebieden (A-gebieden) zijn begrensd als extensiveringsgebied. Daarnaast zijn rondom steden en dorpen, niet-agrarische lintbebouwing, bebouwingsclusters en andere grote stankgevoelige objecten, (stank)zones gezoneerd als extensiveringsgebied. Hierbij is steeds maatwerk verricht. Daarnaast is een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebieden ook als extensiveringsgebied begrensd. Als belangrijke extensiveringsgebieden zijn onder andere aangemerkt: Huis ter Heide/ Galgeneind, Oude Waranda, Loonse en Drunense Duinen, De Brand, De Leemkuilen, Brokkenbroek, Helvoirts Broek, Baardwijkse Overlaat, Gement, Kampina, gebied rondom Essche Stroom, Kinderbos eo, Velders Bosch, De Scheeken, Nieuwe Heide, De Geelders, Dommeldal, Hooidonkse Akkers en het Vresselse Bosch.

2.39.2.4. In deel B van het plan (154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

Oordeel van de Afdeling

2.39.3. De in deze gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van extensiverings- en verwevingsgebieden zijn niet onredelijk. Volgens de door verweerders gehanteerde uitgangspunten voor de zonering behoren de gebieden ten noorden van het landgoed Wargashuyse en ten zuiden van Liempde, gezien de aanduiding van deze gebieden in het streekplan 2002, namelijk als GHS-landbouw subzone struweelvogels respectievelijk subzone natuurontwikkelingsgebied, niet tot de gebieden die volgens de uitgangspunten als extensiveringsgebied dienen te worden begrensd.

De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering.

2.39.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.39.3.2. Het beroep van Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. is, voor zover ontvankelijk, ook in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 24]

Standpunt appellant

2.40. Appellant voert in beroep aan dat verweerders zijn gronden ten onrechte hebben begrensd als verwevings- in plaats van landbouwontwikkelingsgebied.

Standpunt verweerders

2.40.1. Verweerders brengen naar voren dat het gebied in het Regionaal Structuurplan Zuid-Oost Brabant is aangewezen als transformatiegebied. De bedoeling is dat hier woningen en bedrijven komen. Het aanwijzen van een landbouwontwikkelingsgebied binnen een transformatiegebied betekent dat ruimte wordt geboden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Het spreekt voor zich dat dit op gespannen voet staat met functies als wonen en werken, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.40.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.40.2.1. Appellant heeft gronden in eigendom waarop hij voornemens is een varkensbedrijf te exploiteren. De gronden zijn gelegen tegenover het adres [locatie 16] te [plaats]. De gronden van appellant zijn gelegen in het gebied "Sonniuswijk" en zijn aangemerkt als verwevingsgebied.

2.40.2.2. Op de plankaart van het Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant is het gebied ten noorden van Son, de zogenoemde Sonniuswijk, aangeduid als zoekgebied verstedelijking, transformatie afweegbaar, waarbinnen een deel is aangewezen als te reserveren woningbouwlocatie 2015-2030. In dit deel zijn de gronden van appellant gelegen.

2.40.2.3. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.40.2.4. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Verweerders hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.40.3. De in deze gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn in het algemeen niet onredelijk. Het plan schrijft voor dat het onderhavige gebied - de Sonniuswijk - als verwevingsgebied wordt begrensd, waarbij een rol heeft gespeeld dat in de toekomst in dit gebied het primaat bij wonen zal zijn gelegen. De stelling van verweerders dat het gebied waarin de gronden van appellant zijn gelegen in het Regionaal Structuurplan Zuid-Oost Brabant is aangewezen als transformatiegebied, waarbinnen een deel is aangeduid als te reserveren woningbouwlocatie 2015-2030, is voor het aanmerken van die gronden als verwevingsgebied evenwel een onvoldoende motivering. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de stukken noch het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat in het onderhavige gebied concreet is voorzien in een verstedelijkingsopgave. Ook overigens is niet gebleken van omgevingskwaliteiten die voorschrijven dat de onderhavige gronden dienen te worden begrensd als verwevingsgebied.

2.40.3.1. Het beroep van [appellant sub 24] is in zoverre gegrond en het besluit tot vaststelling van het plan dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden van [appellant sub 24] tegenover het adres [locatie 16] te [plaats] zijn aangemerkt als verwevingsgebied. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc de goedkeuring van rechtswege te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Het beroep van [appellant sub 25]

Standpunt appellant

2.41. Appellant voert in beroep aan dat verweerders zijn bedrijf ten onrechte hebben gesitueerd in een verwevings- in plaats van in een landbouwontwikkelingsgebied, terwijl het aangrenzende gebied in de gemeente Sint Oedenrode wel aangemerkt is als landbouwontwikkelingsgebied. Het gebied leent zich er voor om als zodanig te worden begrensd. In het eerste concept was dit gebied overigens nog als landbouwontwikkelingsgebied begrensd, aldus appellant.

Standpunt verweerders

2.41.1. Verweerders brengen naar voren dat het gebied een andere aanduiding heeft gekregen, omdat dit gebied in het Regionaal Structuurplan Zuidoost Brabant aangewezen is als transformatiegebied. De bedoeling is dat hier woningen en bedrijven komen. Het aanwijzen van een landbouwontwikkelingsgebied binnen een transformatiegebied betekent dat ruimte wordt geboden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Het spreekt voor zich dat dit op gespannen voet staat met functies als wonen en werken, aldus verweerders.

Vaststelling van de feiten

2.41.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.41.2.1. Appellant exploiteert een varkensbedrijf aan de [locatie 17] te [plaats]. De gronden van het desbetreffende bedrijf zijn aangemerkt als verwevingsgebied.

2.41.2.2. In het streekplan 2002 zijn de gronden van het bedrijf aangeduid als AHS-landbouw.

2.41.2.3. Op de plankaart van het Provinciaal uitwerkingsplan Zuidoost-Brabant is het gebied ten noorden van Son, de zogenoemde Sonniuswijk, aangeduid als zoekgebied verstedelijking, transformatie afweegbaar, waarbinnen een deel is aangewezen als te reserveren woningbouwlocatie 2015-2030.

2.41.2.4. Het bedrijf van appellant is gelegen ten zuiden van de Airborneweg ter plaatse van de gemeentegrens en gelegen op 450 meter van het desbetreffende transformatiegebied.

2.41.2.5. In deel B van het plan (p. 154 ev.) is vermeld dat, voor zover de gebieden nog niet begrensd zijn als extensiveringsgebied, de volgende gebieden zijn begrensd als verwevingsgebied: AHS-landschap subzone leefgebieden dassen, zoekgebieden waterberging, reserveringsgebieden rivier, gebieden met waardevolle openheid, cultuurhistorisch waardevolle gebieden, GHS-landbouw subzone natuurontwikkelingsgebieden, GHS-landbouw subzone struweelvogelgebieden, aardkundig waardevolle gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, RNLE’n, AHS-landschap subzone waterpotentiegebied en weidevogelgebieden (onderdeel van GHS-landbouw subzone kwetsbare soorten). In de Meierij zijn dat de gebieden de ‘s Gravenmoersche Vaart, gebied tussen de kernen Dongen en Vaart, Kraaiven eo, Oud-Heusdense Weide, Honderd Bunder, omgeving rondom de Wildert, gebied ten zuidwesten van Tilburg, Molenstraat/Schoorstraat, Zwaluwenbunders, Laarakkers, Kerkeind, De Gijzel, gebied ten westen van Biezenmortel/’t Winkel, Distelberg/ Cromvoirt eo, Belverse Akkers, Overeind bij Esch, Luissel eo, Nergena/Tongeren, gebied ten zuiden en noordwesten van Boxtel, Rooische en Schijndelse Heide, gebied ten zuidwesten van Sint-Oedenrode, gebied ten noorden en oosten van Breugel en Sonniuswijk.

2.41.2.6. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerders hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

Oordeel van de Afdeling

2.41.3. De in deze gehanteerde uitgangspunten voor de begrenzing van verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden zijn niet onredelijk. Anders dan verweerders menen, zijn de gronden van het bedrijf van appellant niet gelegen in het gebied in het Regionaal Structuurplan Zuidoost Brabant aangewezen is als transformatiegebied, waarbinnen een deel is aangeduid als te reserveren woningbouwlocatie 2015-2030. Overigens volgt uit overweging 2.40.3. dat niet is gebleken dat in dit gebied concreet is voorzien in een verstedelijkingsopgave. Gezien de aanduiding van het gebied in het streekplan 2002 als AHS-landbouw en nu ook overigens niet is gebleken van omgevingskwaliteiten die voorschrijven dat de onderhavige gronden dienen te worden begrensd als verwevingsgebied verzetten de in het reconstructieplan opgenomen uitgangspunten voor de zonering zich niet zonder meer tegen het aanwijzen van de gronden van het bedrijf van appellant als landbouwontwikkelingsgebied. Verweerders hebben ook ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat aanwijzing van de gronden van het bedrijf als verwevingsgebied is gerechtvaardigd.

2.41.3.1. Het beroep van [appellant sub 25] is in zoverre gegrond en het besluit tot vaststelling van het plan dient wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden van het bedrijf van [appellant sub 25] aan [locatie 17] te [plaats], zijn aangemerkt als verwevingsgebied. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc de goedkeuring van rechtswege te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.

Landbouwontwikkelingsgebieden

Het beroep van Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. voor zover het betreft het landbouwontwikkelingsgebied "Jekschotse Heide"

Standpunt appellanten

2.42. Appellanten stellen dat met een grens van 1.000 meter van het (secundaire) landbouwontwikkelingsgebied "Jekschotse Heide" tot het natuurbeschermingswetgebied "Dommelbeemden" geen veilige marge wordt aangehouden. Zij stellen zich op het standpunt dat de stikstofdepositie van intensieve veehouderijen negatieve gevolgen meebrengt voor dit gebied.

Standpunt verweerders

2.42.1. Verweerders stellen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2005, no. 200405077/1, dat een minimale afstand van 1.500 meter als veilige marge ten opzichte van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in absolute zin niet vaststaat. Verweerders gaan uit van 1.000 meter als harde ondergrens voor de afstand van een landbouwontwikkelingsgebied tot een Vogel- en Habitatrichtlijngebied of een Natuurbeschermingswetgebied. Voorts staan verweerders vooralsnog nieuwvestiging binnen de zone van 1.000 tot 1.500 meter niet toe in een secundair landbouwontwikkelingsgebied. Verweerders stellen zich op het standpunt dat binnen 1.000 tot 1.500 meter van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en gebieden waarop de Natuurbeschermingswet van toepassing is geen grootschalige ontwikkeling van intensieve veehouderij mogelijk is op basis van die Europese richtlijnen.

Voorts brengen verweerders naar voren dat besloten is tot het aanwijzen van een deel van het gebied als primair landbouwontwikkelingsgebied om voldoende ruimte te recreëren voor nieuwvestiging teneinde daarmee aan de doelstellingen van de afwaartse beweging uit de extensiveringsgebieden te kunnen voldoen. Zij hebben aan de nieuwvestiging wel extra eisen gesteld ten behoeve van struweelvogels.

Vaststelling van de feiten

2.42.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.42.2.1. Volgens plankaart 2 van het reconstructieplan is ten oosten van Sint-Oedenrode het landbouwontwikkelingsgebied "Jekschotse Heide" gelegen.

2.42.2.2. In deel B van het plan (p. 155) is vermeld dat de gebieden die op bovenstaande wijze niet zijn begrensd als extensiveringsgebied of verwevingsgebied, nader zijn beschouwd. Verweerdes hebben daarbij afgewogen welke van deze (resterende) gebieden geschikt zijn om te begrenzen als landbouwontwikkelingsgebied. Zij hebben daarbij in eerste instantie hun visie voor de Meierij als uitgangspunt genomen. Daarnaast hebben zij met name gekeken naar de aanwezige intensieve veehouderijen in de gebieden, de afwezigheid van stankgevoelige objecten, de afstand ten opzichte van natuur en kernen, de Natuurbeschermingswet gebieden (natuurmonumenten) en Habitatrichtlijngebieden. Een landbouwontwikkelingsgebied binnen de 1000 meter van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en Natuurbeschermingswet gebied is niet mogelijk. Daarnaast hebben zij de VIP-studie (ARCADIS, 2001 en Iwaco, 2001) en het Streekplan gebruikt.

De landbouwontwikkelingsgebieden zijn ingedeeld in primaire en secundaire landbouwontwikkelingsgebieden. Binnen de primaire landbouwontwikkelingsgebieden dient in eerste instantie de ontwikkeling van nieuwe intensieve veehouderijen plaats te vinden. Binnen de primaire landbouwontwikkelingsgebieden waar sprake is van een overlap met het leefgebied struweelvogels en/of dassen, is de aanduiding "aandachtsgebied struweelvogels/dassen" op plankaart 2 opgenomen. In dergelijke landbouwontwikkelingsgebieden is inplaatsing van intensieve veehouderij mogelijk, mits dit geen afbreuk doet aan de in het gebied voorkomende soorten en waarden en waarbij versterking van de landschapsstructuur wordt nagestreefd.

Hiervoor dient de regionale reconstructiecommissie een ontwikkelingsplan (zie paragraaf 6.6.2) of, als het om een individueel geval gaat, een plan van aanpak aan GS voor te leggen, waarin in ieder geval de onderstaande randvoorwaarden zijn opgenomen:

- in de leefgebieden struweelvogels wordt specifiek aandacht geschonken aan:

- per bedrijf moet minimaal 0.5 ha nieuwe landschapselementen worden aangelegd;

- herstellen en/of verbeteren van bestaande landschapselementen rond zandwegen en dergelijke ten behoeve van struweelvogels;

- in de leefgebieden dassen wordt specifiek aandacht geschonken aan:

- de vestigingen mogen de aanwezige burchten en specifieke foerageergebieden (bijvoorbeeld een boomgaard of een vochtig grasland) in het gebied niet nadelig beïnvloeden;

- herstel en/of verbeteren van de migratieroutes, groenstructuren en landschapselementen;

- aanleg van erfbeplanting bij nieuwvestiging;

- er dient aandacht te zijn voor de verankering van de maatregelen in het planologische kader en beleid, de financiën, het instrumentarium de organisatie en communicatie.

Daarnaast zijn er gebieden aangeduid als secundair landbouwontwikkelingsgebied als er sprake is van een overlap met de volgende functies: 1000-1500 meter rondom Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden, 1000-1500 rondom Natuurbeschermingswetgebieden, leefgebied weidevogels en waterpotentiegebieden. Binnen deze gebieden geldt een verbod op nieuwvestiging. Het verbod op nieuwvestiging in een secundair landbouwontwikkelingsgebied vervalt indien:

- GS hebben besloten dat de brabantbrede balans van in- en uitplaatsing zulks vereist;

- uit recent onderzoek is gebleken dat het betreffende gebied niet als GHS en/of AHS-landschap (waterpotentiegebied) wordt begrensd;

- de Nederlandse wetgeving, waarin de Europese richtlijnen zijn vertaald, nieuwvestiging binnen de zone van 1000-1500 meter rondom Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden, mogelijk maakt; Een en ander onder de voorwaarde dat er geen overige redenen aanwezig zijn tot handhaving van het verbod tot nieuwvestiging Èn mits wordt voldaan aan de in het reconstructieplan opgenomen voorwaarden voor nieuwvestiging (zie paragraaf 11.6.1 van deel B.).

In de Meierij zijn de volgende primaire landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen: het gebied tussen Dongen en Kaatsheuvel, het gebied tussen Haaren en Helvoirt, gebied ten zuiden van Boxtel, Hoogstraat (Sint-Oedenrode) en een groot deel van de Jekschotse heide. Het Rijtven is een primair landbouwontwikkelingsgebied zonder nieuwvestiging. Een deel van de Jekschotse Heide is secundaire landbouwontwikkelingsgebied, vanwege ligging binnen 1500 meter van een NB-wetgebied en een klein deel vanwege een waterpotentiegebied.

Oordeel van de Afdeling

2.42.3. De Afdeling acht het hiervoor beschreven uitgangspunten voor de begrenzing van landbouwontwikkelingsgebieden niet onredelijk. Overeenkomstig deze uitgangspunten hebben verweerders de geschiktheid van het bestreden gebied nader afgewogen en het onderhavige gebied als landbouwontwikkelingsgebied begrensd. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de gehanteerde uitgangspunten voor de zonering. Ten aanzien van de stelling van appellanten dat de stikstofdepositie van intensieve veehouderijen negatieve gevolgen meebrengt voor het gebied "Dommelbeemden" merkt de Afdeling het volgende op.

Verweerders hebben in paragraaf 11.6.1 beleidsuitspraken opgenomen met betrekking tot de in artikel 1 van de Rwc voorziene gehele of gedeeltelijke mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij in landbouwontwikkelingsgebieden. Deze beleidsuitspraken vergen van de bestemmingsplanwetgever nader onderzoek en (belangen)afweging, reeds omdat het algemene voorbehoud wordt gemaakt dat het beleid geldt, behoudens voor zover er overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en/of milieuhygiënische optiek. Afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek en (belangen)afweging kunnen in een bestemmingsplan ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden worden opgenomen die afwijken van eerder bedoelde beleidsuitspraken in het reconstructieplan. Uit de Rwc noch het reconstructieplan vloeien in zoverre rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden voort voor intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden.

Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de begrenzing van het landbouwontwikkelingsgebied op zichzelf niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Deze door appellant genoemde aspecten kunnen zo nodig worden afgewogen bij een bestemmingsplan waarin voor de aangewezen gronden concrete ontwikkelingsmogelijkheden worden toegekend.

2.42.3.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking.

2.42.4. Het beroep van Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. is, voor zover ontvankelijk, in zoverre ongegrond.

Proceskosten

2.43. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van de [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., [appellanten sub 26], te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 24], [appellante sub 23], [appellanten sub 8], [appellant sub 11], [appellant sub 25] en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Ten aanzien van [appellanten sub 1] en Duinoord Helvoirt B.V., de Raad van de gemeente Haaren, [appellante sub 10], [appellant sub 3] en [appellanten sub 13] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

2.43.1. Nu zowel onderdelen van de vaststelling van het reconstructieplan door provinciale staten van Noord-Brabant, de goedkeuring van rechtswege hiervan en het besluit omtrent goedkeuring van 5 juli 2005 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden vernietigd, acht de Afdeling het redelijk provinciale staten van Noord-Brabant, voor de helft, en de Minister en de Staatssecretaris, gezamenlijk voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van proceskosten die zijn opgekomen en griffierechten die zijn voldaan in verband met de behandeling van de hierna in de beslissing nader genoemde gegrond verklaarde beroepen.

De betaling van de bedragen aan appellanten dient door de provincie Noord-Brabant te geschieden.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en Duinoord Helvoirt B.V, [appellant sub 3], de Raad van de gemeente Haaren, [appellante sub 10] en [appellanten sub 13] in het geheel, het beroep van [appellante sub 2] alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C] voor zover het beroep zich richt op de onduidelijkheid in het plan omtrent de bestemming van het projectlocatiegebied "Prisma", het beroep van [appellanten sub 8] voor zover in deel A van het reconstructieplan op p. 46 onder deelgebied 8 ten onrechte en op onjuiste wijze is verwezen naar het convenant kadernota "De Groene Mal" en voor zover het beroep zich richt tegen figuur 6.1 en kaart 5 van het plan en de stellingen van verweerders dat: "de landschapszone tussen de Leemkuilen en Oisterwijkse vennen niet ten koste gaan van de landbouw", "er geen nieuwe boomkwekers zijn bijgekomen", "ecologische verbindingszones een onlosmakelijk onderdeel zijn van de EHS" en "de verwachting dat agrariërs aan agrarisch natuurbeheer zullen meedoen", het beroep van [appellant sub 11] voor zover het beroep zich richt tegen de stelling van verweerders dat: "(…) langs de Raamsche Loop wordt bekeken of een ecologische verbindingszone gerealiseerd kan worden", het beroep van [appellanten sub 8] voor zover het beroep zich richt tegen de aanwijzing van ecologische verbindingszones, het beroep van [appellant sub 9] voor zover het beroep zich richt tegen de stelling van verweerders dat in 2017 de intensieve veehouderijen uitsluitend nog actief zullen zijn in landbouwontwikkelingsgebieden en voor zover het beroep zich richt tegen de omstandigheid dat voor zijn varkens- en melkrundveebedrijf aan de [locatie 1] zowel een bouw- en milieuvergunning zijn verleend die thans niet kunnen worden gebruikt; omdat een deel van het bouwblok door een verschrijving in het bestemmingsplan is geprojecteerd op gronden van derden, waardoor het beleid ten aanzien van bouwblokken/ bouwrechten in het onderhavige geval geen uitkomst biedt, de beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellant sub 12], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, [appellante sub 23] voor zover deze zich richten tegen de onduidelijkheid in dit plan omtrent de financiële uitvoerbaarheid daarvan, de beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19] voor zover deze zich richten tegen de ontoereikendheid van de Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij en de onduidelijkheid omtrent de vraag welke individuele bedrijven in overige extensiveringsgebieden in aanmerking komen voor financiële ondersteuning bij verplaatsing, het beroep van [appellant sub 19] voor zover het beroep zich gericht tegen de aanwijzing van een ecologische verbindingszone ter plaatse van zijn gronden en de op ongeveer 400 meter daarvan gelegen landschapsontwikkelingszone/ landschapsecologische zone, de beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18] voor zover deze zich richten tegen de aanduiding van gebieden als indicatieve waarde hoog op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, kansrijk extensief recreatief landelijk gebied en aanwijzingsaandachtsgebied landschap, de beroepen van [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], voor zover deze zich richten tegen de ligging van de hun gronden in de Brabantse Wal, het beroep van [appellanten sub 20] voor zover het beroep zich richt tegen de (on)mogelijkheden tot het ontwikkelen van recreatieve activiteiten en voor zover het beroep zich richt tegen het aanwijzen van het op 500 meter van het perceel van [appellant sub 20A] gelegen gebied als voorlopig reserveringsgebied 2050, het beroep van de Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. voor zover het beroep zich richt tegen een aantal gebieden dat ten onrechte is aangeduid als intensief recreatief gebied, de beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders voor zover deze zich richten tegen de begrenzing van de Regionale Natuur- en Landschapseenheden niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van de [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellanten sub 8], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17] [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, [appellante sub 23], [appellant sub 24], [appellant sub 25], [appellanten sub 26] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt de besluiten van Provinciale Staten van Noord-Brabant van 22 april 2005, kenmerk 25/05 E, voor zover:

- artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de werking van de integrale zonering intensieve veehouderij;

- bouwblokken zijn voorzien van twee zoneringsaanduidingen;

- artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van 'bestaande inundatiegebieden' en 'in te richten waterbergingsgebieden';

- artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van de natte natuurparels en de zones van gemiddeld 500 meter daaromheen;

- ter plaatse van het bouwblok van het bedrijf aan de [locatie 3] te [plaats] de gronden als extensiveringsgebied zijn aangeduid;

- ter plaatse van de gronden gelegen tegenover het adres [locatie 16] te [plaats] de gronden als verwevingsgebied zijn aangeduid;

- ter plaatse van het bouwblok van het bedrijf aan de [locatie 17] te [plaats] de gronden als verwevingsgebied zijn aangeduid;

IV. vernietigt het besluit omtrent goedkeuring dat ingevolge artikel 17, derde lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden wordt geacht te zijn genomen voor zover het de onder III genoemde planonderdelen betreft;

V. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 juli 2005;

VI. verklaart de beroepen van de [appellante sub 2], alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellanten sub 8], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellante sub 17], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, [appellante sub 23], [appellant sub 24], [appellant sub 25], [appellanten sub 26] voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt provinciale staten van Noord-Brabant, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezamenlijk in de door onderstaande appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten.

Deze bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan:

- [appellante sub 2], alsmede [maat A], [maat B] en [maat C] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 4] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 5] € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 6] € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 9] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 12] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 14] € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 15] € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 16] € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellante sub 17] € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 18] € 322,00 (zegge: tweeëndertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 19] € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellanten sub 20] € 241,03 (zegge: tweehonderdeenenveertig euro en drie cent);

- Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a. € 671,93 (zegge: zeshonderdeenenzeventig euro en drieënnegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellanten sub 26] € 43,09 (zegge: drieënveertig euro en negen cent);

VIII. gelast dat de provincie Noord-Brabant en de Staat der Nederlanden gezamenlijk aan de onder II genoemde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoeden; deze bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant op de volgende wijze te worden betaald:

- aan [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 9], [appellanten sub 8], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 14], [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 18], [appellant sub 19], [appellanten sub 20], de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, [appellant sub 24], [appellant sub 25], [appellanten sub 26] elk een bedrag van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro);

- aan [appellante sub 2] alsmede de maten [maat A], [maat B] en [maat C], [appellante sub 17], Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie e.a., [appellante sub 23] elk een bedrag van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro).

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007

375