Uitspraak 200606522/1


Volledige tekst

200606522/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Heusden,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2691 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 juli 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Heusden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) aan [vergunninghouder] (hierna: [vergunninghouder]) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2003 herroepen en alsnog geweigerd aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een carport.

Bij uitspraak van 4 mei 2005 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [vergunninghouder] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college het door appellanten tegen het besluit van 24 oktober 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op de belangenafweging en motivering en dat besluit aangepast in die zin dat de daarbij behorende tekening wordt vervangen door een aangepaste, in afschrift bijgevoegde, tekeningset alsmede dat op de bij het besluit behorende bijlage I de navolgende voorwaarde wordt toegevoegd: "de ontstane dilatatie tussen de carport en de bestaande berging van de buren dient te worden afgedicht met dilatatieband".

Bij uitspraak van 18 juli 2006, verzonden op 21 juli 2006, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 1 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 16 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2007, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.E.W. van de Wiel-van Baardwijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de op het perceel ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vijfhoeven II-1982" rustende bestemming "Woondoeleinden gesloten bebouwing".

Om bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro), vrijstelling verleend.

Niet in geschil is dat het bouwplan op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO.

2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO niet had mogen plaatsvinden, nu geen rekening is gehouden met hun eigendomsbelangen. Appellanten stellen dat uit een veldwerktekening van het kadaster blijkt dat met het bouwplan, in tegenstelling tot hetgeen op de bouwtekening is vermeld, de erfgrens met circa 3,5 cm wordt overschreden. Op deze bouwtekening is volgens appellanten de erfgrens onjuist aangegeven en is een andere fundering ingetekend. Appellanten betogen voorts dat met het bouwplan een situatie wordt gecreëerd die afwijkt van de werkelijke situatie, de reeds gerealiseerde carport. Verder stellen appellanten dat de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde dat de ruimte van 3,5 cm die is ontstaan tussen hun bebouwing en de carport moet worden gedicht met dilatatieband, betrekking heeft op hun perceel.

2.3. Een civielrechtelijke belemmering voor uitvoering van het bouwplan, zoals de aantasting van het eigendomsrecht door overschrijding van de perceelsgrens, is een omstandigheid waarmee in het kader van de belangenafweging betreffende de vraag of al dan niet vrijstelling zal worden verleend, rekening moet worden gehouden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een civielrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding is, wanneer zo'n belemmering evident is, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden en appellanten de mogelijkheid hebben dat antwoord te verkrijgen.

Dienaangaande overweegt de Afdeling dat het college dient te beslissen op de aanvraag om bouwvergunning zoals die is ingediend. Uit de bouwaanvraag en de daarbij behorende gewijzigde tekening, welke deel uitmaakte van de gedingstukken die in de bezwaarprocedure zijn betrokken, blijkt dat het bouwplan, in het bijzonder de fundering van de carport en de daarboven op te richten muur, is geprojecteerd op het perceel van [vergunninghouder]. De fundering ligt blijkens de bouwtekening tot aan de perceelsgrens en de daarboven op te richten muur blijft 3 cm van de perceelsgrens verwijderd. Niet gebleken is derhalve dat het afdichten van de ontstane ruimte tussen de muur van de carport en de in bakstenen opgetrokken muur van de berging van appellanten plaatsvindt op het perceel van appellanten. Gelet hierop wordt met het bouwplan de erfgrens niet overschreden. Op basis van de gedingstukken, waaronder de bij de bouwvergunning behorende en ingetekende kadastrale kaart, is voorts niet aannemelijk geworden dat is uitgegaan van een onjuiste ligging van de perceelsgrens. Derhalve is niet gebleken van een evidente civielrechtelijke belemmering die aan de realisatie van het bouwplan in de weg staat. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.

2.4. Voor zover appellanten betogen dat [vergunninghouder] bouwt in afwijking van de bouwtekeningen, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning geen rol kan spelen. Indien appellanten van mening zijn dat in afwijking van de bouwvergunning wordt dan wel is gebouwd, kunnen zij het college verzoeken daartegen handhavend op te treden.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Roessel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007

429-374.