Uitspraak 200702589/1


Volledige tekst

200702589/1
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Bronkhorst,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de voorschriften 1.6 en 11.7 van bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de voorschriften 1.6 en 11.7 van bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de in geding zijnde voorschriften al geruime tijd worden overtreden. Verweerder heeft verzoekster al in 2006 gewezen op de noodzaak dat het in werking zijn van de inrichting voldoet aan deze voorschriften. Nu handhavend optreden niet als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen kan worden aangemerkt, heeft verweerder op goede gronden de last onder dwangsom opgelegd.

2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

191