Uitspraak 200608805/1


Volledige tekst

200608805/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Spinoza-Lyceum", gevestigd te Amsterdam,
appellante,

en

de stichting "Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs",
verweerster.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2006 heeft verweerster het verzoek van appellante om vergoeding van de uitkeringskosten voortvloeiende uit het ontslag uit tijdelijke dienst van een leerkracht, afgewezen.

Bij besluit van 27 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerster het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 januari 2007.

Bij brief van 26 februari 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J. Brouwer, advocaat te Woerden, en verweerster, vertegenwoordigd door drs. R.N. Ramsoedh, werkzaam bij verweerster, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 96o, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO), zoals die wet luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van belang, worden op de ingevolge artikel 96m van de WVO vastgestelde vergoeding in mindering gebracht de kosten voor werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet, tenzij de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de WVO, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van die kosten.

Ingevolge artikel 98b, eerste lid, van de WVO, voorzover hier van belang, is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet.

Ingevolge artikel 98b, vierde lid, van de WVO, voorzover hier van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 96o, derde lid.

2.2. Verweerster is de in artikel 98b, eerste en vierde lid, van de WVO bedoelde rechtspersoon. Zij heeft voor het schooljaar 2005-2006 het "Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet Onderwijs voor het schooljaar 2005-2006" (hierna: het Reglement) vastgesteld.

Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van hem mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.

Ingevolge artikel 4.2 van het Reglement vindt de toetsing trapsgewijs plaats. Eerst wordt de onvermijdbaarheid van het ontslag op grond van het door het bevoegd gezag aangegeven reden getoetst en vervolgens wordt de inspanning van het bevoegd gezag beoordeeld.

Ingevolge artikel 4.4 van het Reglement, voor zover hier van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag moet voldoen. De inspanningsverplichting is door het Participatiefonds in de categorieën I, II, III en IV ondergebracht.

Ingevolge artikel 4.4.1 van het Reglement wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.

Bij categorie I wordt als bewijsstuk geaccepteerd een overzicht van de data waarop functionerings- en beoordelingsgesprekken hebben plaatsgevonden, danwel een overzicht van de data waarop reïntegratiegesprekken hebben plaatsgevonden. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.

Bij categorie II wordt als bewijsstuk geaccepteerd een overzicht van de data waarop de voortgang van de begeleiding is besproken. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 6.3 van het Reglement wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.

Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Reglement, voor zover hier van belang, kan ontslag op grond van ongeschiktheid voor de functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken reden voor toewijzing van het vergoedingsverzoek zijn. Aan een ontslag op grond van dit artikel stelt het Participatiefonds als eis dat bij een einde tijdelijk dienstverband wordt voldaan aan de inspanningsverplichting van artikel 4, categorie I, II en IV-B, voor zover hier van belang, omvattende:

Categorie I functionerings- en beoordelingsgesprekken

1 overzicht met data van functionerings- en beoordelingsgesprekken, lesbezoeken en begeleidingsgesprekken, die hebben plaats gevonden in de periode voorafgaand aan de ontslagdatum

Categorie II vormen van begeleiding

1 interne begeleiding door de leiding van de school; of

2 externe begeleiding door onderwijsbegeleidingsdienst, pedagogisch centrum, particulier instituut.

Ingevolge artikel 32 van het Reglement treedt het Reglement in werking op 1 februari 2005 en heeft het betrekking op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus.

2.3. Bij het bestreden besluit van 27 oktober 2006 heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en de weigering gehandhaafd om de uitkeringskosten voortvloeiende uit de beëindiging van het tijdelijk dienstverband van de betrokken leerkracht ten laste van het Participatiefonds te brengen. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in bezwaar weliswaar is aangetoond dat het ontslag op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Reglement als onvermijdbaar kan worden aangemerkt, maar dat appellante, bij gebrek aan door betrokkene schriftelijk bevestigde overzichten van de data waarop functionerings,- beoordelings,- en begeleidingsgesprekken hebben plaats gevonden, niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichtingen van artikel 4.4, categorie I en II, van het Reglement.

2.4. Anders dan appellante primair heeft betoogd, is in deze zaak het Reglement voor het schooljaar 2005-2006 van toepassing en niet het Reglement voor het schooljaar 2004-2005, nu het ontslag per 1 augustus 2005 is geëffectueerd, zoals appellante ook zelf op haar aanvraagformulier heeft vermeld.

2.5. Appellante voert voorts aan dat zij de data waarop functionerings,- beoordelings,- en begeleidingsgesprekken hebben plaatsgevonden, niet schriftelijk door de betrokken leerkracht heeft laten bevestigen omdat het Reglement voor het schooljaar 2005-2006, waarin de schriftelijke bevestiging door de betrokken leerkracht anders dan in het Reglement voor het schooljaar 2004-2005 als vereiste is opgenomen, niet op deugdelijke wijze aan haar is bekendgemaakt. Zij stelt dat het Reglement bij de verspreiding daarvan op 25 juni 2005 ten onrechte door verweerster naar het adres van het Stadsdeel Zuideramstel is gezonden ofschoon het adres van de school als correspondentieadres was opgegeven. Appellante stelt zich voorts op het standpunt dat verweerster in redelijkheid niet van haar kan verlangen dat zij, gelet op het tijdsverloop, hangende het bezwaar alsnog zou trachten een dergelijke verklaring van de betrokken leerkracht te verkrijgen.

2.5.1. Verweerster heeft het Reglement toegezonden aan het bij haar uit de zogenoemde Basis Registratie Instellingen bekende adres van het Stadsdeel Zuideramstel. Ter zitting is vast komen te staan dat het dagelijks bestuur van dit stadsdeel tot 1 januari 2006 het bevoegd gezag van de school was. Verweerster heeft derhalve het Reglement terecht naar het adres van het stadsdeel gezonden. Verweerster heeft overigens weersproken dat het adres van de school als correspondentieadres was opgegeven. Nu verweerster het Reglement aan het toenmalige bevoegde gezag als rechtsvoorganger van appellante bekend heeft gemaakt, moet worden geoordeeld dat appellante met de inhoud van het Reglement bekend was, dan wel moest zijn, en dat verweerster haar besluit met recht hierop heeft gebaseerd.

2.6. Uit de toelichting op artikel 4 van het Reglement, die gelet op artikel 27.1 van het Reglement daarvan deel uitmaakt, blijkt dat in het kader van de instroomtoets als hier aan de orde, de inspanning van het bevoegd gezag bij behoud van werk van de betrokken leerkracht centraal staat. Op appellante rustte op grond van het Reglement, gegeven het tijdstip van inwerkingtreding daarvan, de verplichting om door de betrokken leerkracht schriftelijk bevestigde overzichten van de data waarop functionerings-, beoordelings-, en begeleidingsgesprekken met hem hebben plaatsgevonden aan verweerster over te leggen. Dat appellante tot het besluit van 16 maart 2006 in de veronderstelling verkeerde dat die verplichting niet op het onderhavige ontslag van toepassing was, komt voor haar rekening en risico. Appellante is bovendien in de bezwaarfase alsnog in de gelegenheid gesteld om aan verweerster het vereiste schriftelijke bewijs te leveren. Van appellante mocht dan ook verwacht worden dat zij toen alsnog alles in het werk had gesteld om van betrokkene de vereiste schriftelijke verklaring te verkrijgen. Appellante heeft echter ook in de bezwaarfase geen enkele poging daartoe ondernomen. Dit leidt tot de conclusie dat verweerster zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 4.4, categorie I en II.

2.7. Appellante kan tenslotte evenmin worden gevolgd in het betoog dat de omstandigheid dat de uitkeringskosten ten behoeve van betrokkene voor haar rekening blijven, haar onevenredig treft, zodat verweerster deze kosten voor haar rekening had moeten nemen. Ingevolge artikel 96o, derde lid, van de WPO draagt appellante in beginsel de kosten die voortvloeien uit een ontslag als hier aan de orde, ongeacht de hoogte ervan.

2.8. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

27-536.