Uitspraak 200608152/1


Volledige tekst

200608152/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 06/853 van de rechtbank Zutphen van 22 september 2006 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2005 heeft de Korpschef van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland (hierna: de Korpschef) de aan appellant verleende jachtakte ingetrokken.

Bij besluit van 22 februari 2006 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 september 2006, verzonden op 28 september 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 december 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.B. Kruimel, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover thans van belang, wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken, indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.

2.1.1. Volgens de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de circulaire), bijzonder deel (B), paragraaf 1.2., ad b., geldt hetgeen in de circulaire is vermeld omtrent "het niet langer kunnen toevertrouwen" eveneens bij de toepassing van de Ffw.

Volgens dat deel, paragraaf 1.1., zijn "het niet langer kunnen toevertrouwen" en "de vrees voor misbruik" twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie.

Volgens paragraaf 1.2., voor zover thans van belang, kan vrees voor misbruik blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken.

Volgens deze paragraaf, ad a., voor zover thans van belang, mag de houder om voor het beschikken over een jachtakte in aanmerking te komen niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden. Voorts wordt volgens deze paragraaf, voor zover thans van belang, een uitspraak waarvan hoger beroep, dan wel beroep in cassatie, is ingesteld, gelijkgesteld met een onherroepelijke uitspraak, totdat een uitspraak onherroepelijk is geworden.

2.2. Tegen appellant is op 11 mei 2005 proces-verbaal opgemaakt ter zake bedreiging van personen met een geweer. Inmiddels is appellant voor dit feit door de Politierechter veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Hij heeft van het desbetreffende vonnis hoger beroep ingesteld.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij door de Politierechter ten onrechte is veroordeeld, hij van de veroordeling hoger beroep heeft ingesteld en derhalve slechts sprake is van een voorlopige veroordeling.

2.3.1. Dit betoog faalt. In deze procedure staat de strafrechtelijke veroordeling van appellant niet ter toets, maar heeft deze als uitgangspunt te gelden. Voorts wordt volgens voormeld bijzonder deel (B), paragraaf 1.2., van de circulaire vrees voor misbruik onder meer aangenomen, wanneer betrokkene binnen de laatste acht jaren onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging en wordt een veroordeling in eerste aanleg, als waarvan appellant hoger beroep heeft ingesteld, voor de toepassing van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak gelijkgesteld.

2.4. Verder betoogt appellant dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat hij een taak vervult in het beheer van de onder hem vallende jachtterreinen, de jacht zijn lust en zijn leven is en de intrekking van de jachtakte tot gevolg heeft dat hij, gezien zijn leeftijd, nooit meer zal kunnen jagen.

2.4.1. Dit betoog leidt evenmin tot het ermee beoogde doel. Deze door appellant gestelde omstandigheden doen niet af aan het feit dat de Minister, in navolging van de Korpschef, heeft geoordeeld dat voor misbruik in de zin van voormelde bepaling van de Ffw door appellant gevreesd moet worden. In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat de Minister niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen, danwel om andere redenen niet tot ongegrondverklaring van het bij hem ingestelde beroep mocht besluiten.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

187-301-538.