Uitspraak 200608766/1


Volledige tekst

200608766/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Covoa", gevestigd te Doetinchem,
appellante,

en

de stichting "Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs",
verweerster.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2006 heeft verweerster het verzoek van appellante om vergoeding van uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag uit vaste dienst van een leerkracht, afgewezen.

Bij besluit van 27 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerster het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2007.

Bij brief van 27 februari 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2007, waar appellante, vertegenwoordigd mr. M.R.A. Dekker, werkzaam bij de bond katholiek beroeps- en voortgezet onderwijs, en [locatiedirecteur] van het Almende College, vestiging Wesenthorst, en verweerster, vertegenwoordigd door drs. R.N. Ramsoedh, werkzaam bij verweerster, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 96o, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO), zoals die wet luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van belang, worden op de ingevolge artikel 96m van de WVO vastgestelde vergoeding in mindering gebracht de kosten voor werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet.

Ingevolge artikel 98b, eerste lid, van de WVO, voorzover hier van belang, is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet.

Ingevolge artikel 98b, vierde lid, van de WVO, voorzover hier van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 96o, derde lid.

2.2. Verweerster is de in artikel 98b, eerste en vierde lid, van de WVO bedoelde rechtspersoon. Zij heeft voor het schooljaar 2005-2006 het "Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet Onderwijs voor het schooljaar 2005-2006" (hierna: het Reglement) vastgesteld. Dit Reglement is in werking getreden op 1 februari 2005 en heeft betrekking op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2005.

Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van het bevoegd gezag verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.

Ingevolge artikel 4.2 van het Reglement vindt de toetsing trapsgewijs plaats. Eerst wordt de onvermijdbaarheid van het ontslag op grond van de door het bevoegd gezag aangegeven reden getoetst en vervolgens wordt de inspanning van het bevoegd gezag beoordeeld.

Ingevolge artikel 4.4 van het Reglement, voor zover hier van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen.

Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen. Verweerster heeft de inspanningsverplichting in de categorieën I tot en met IV ondergebracht. De inspanningsverplichting bij ontslag uit een vast dienstverband is, wat betreft categorie IV-A "hulp bij behoud van werk, extern", voor zover hier van belang, onderverdeeld in:

1. extern een passende functie zoeken (indien aangesloten, gebruik maken van een mobiliteitscentrum/arbeidspool, zoeken bij een ander bevoegd gezag, of buiten het onderwijs); en

2. (vervallen)

3. voormelding bij het Participatiefonds of een door het Participatiefonds aangewezen reïntegratiebedrijf; of

4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).

Ingevolge artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement, voor zover hier van belang, kan ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid een grond voor toewijzing van een vergoedingsverzoek zijn.

Bij een ontslag op grond van dit artikel dient het bevoegd gezag te voldoen aan de inspanningsverplichting van artikel 4, categorie I, II, III en IV. Indien betrokkene volledig arbeidsongeschikt is verklaard (ontslag uit een vast dienstverband en 80-100% ziek volgens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (hierna: het UWV) verlangt het Participatiefonds geen inspanning als bedoeld in de categorieën I, III en IV.

2.3. Appellante heeft het ontslag per 1 februari 2006 uit vast dienstverband van de betrokken leerkracht, bij verweerster gemeld op grond van artikel 9, aanhef en onder e, van het Reglement "ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid".

2.4. Bij het bestreden besluit van 27 oktober 2006 heeft verweerster het besluit van 28 maart 2006 gehandhaafd, waarbij zij heeft geweigerd om de uitkeringskosten voortvloeiende uit het ontslag van betrokkene ten laste van het Participatiefonds te brengen. Hieraan heeft verweerster ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de op haar rustende inspanningsverplichting als bedoeld in categorie IV-A "hulp bij behoud van werk, extern".

2.5. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op het door het UWV op 19 augustus 2005 afgegeven functieongeschiktheidsadvies van appellante in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij bij collega-schoolbesturen zou informeren of er voor betrokkene een vacature voorhanden was dan wel een afschrift zou overleggen waaruit blijkt dat de dreigende werkloosheid van betrokkene aan de orde is gesteld in overlegsituaties met collega-schoolbesturen. Evenmin is in geschil dat appellante betrokkene geen outplacement heeft aangeboden. In geschil is slechts of appellante heeft voldaan aan de inspanningsverplichting voor betrokkene buiten het onderwijs een passende functie te zoeken.

2.6. Appellante betoogt dat verweerster ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft voldaan aan de vereiste inspanningsverplichting. Zij stelt conform artikel 4 van het Reglement te hebben gehandeld aangezien zij, gelet op de omstandigheden van het geval, alles heeft gedaan wat in redelijkheid van een werkgever mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van de betrokken leerkracht te voorkomen. Appellante voert daartoe, samengevat weergegeven, aan dat zij reïntegratie in een functie buiten het onderwijs niet in gang heeft gezet, omdat dit wegens de gezondheidstoestand van de leerkracht zinloos was.

2.6.1. Gelet op de toelichting op artikel 4 van het Reglement, die ingevolge artikel 27.1 van het Reglement deel uitmaakt van dat Reglement, mag weliswaar van het betrokken personeelslid verwacht worden dat deze de nodige inspanning verricht tot het behoud van werk, doch staat in het kader van de instroomtoets als hier aan de orde de inspanning van de werkgever centraal.

Appellante miskent met haar standpunt omtrent de gezondheidstoestand van de betrokken leerkracht dat deze leerkracht ten tijde van het ontslag op basis van een vanwege het UWV verrichte claimbeoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), voor een percentage van 35-45 arbeidsongeschikt is bevonden, en mitsdien in staat moest worden geacht om voor de resterende verdiencapaciteit deel te nemen aan het arbeidsproces. Het UWV heeft het door appellante tegen deze beoordeling gemaakte bezwaar bij besluit van 2 juni 2005 ongegrond verklaard. Voorts heeft Arbo Unie B.V. in een arbeidskundig advies van 15 december 2005, reïntegratie in een functie buiten het onderwijs als beste optie aangeduid. Gelet op een en ander heeft verweerster op goede gronden aangenomen dat op appellante de inspanningsverplichting rustte extern, buiten het onderwijs, voor betrokkene een passende functie te zoeken.

De in beroep overgelegde nadere toelichting van 8 december 2006 op het arbeidskundig advies van 15 december 2005, het voorstel werkplan van Loyalis van 10 juli 2006 en de rapportage arbeidsmedisch onderzoek van Loyalis van 3 november 2006, doen aan dit oordeel niet af, omdat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat het zoeken naar passende functies buiten het onderwijs voorafgaand aan het ontslag bij voorbaat zinloos was, mede in aanmerking genomen dat betrokkene slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt was verklaard ten tijde van belang. In hetgeen door appellante is aangevoerd is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat appellante niet heeft kunnen voldoen aan haar inspanningsverplichting. Het betoog faalt.

2.6.2. Uit het voorgaande volgt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat van haar niet meer kon worden gevergd dan zij blijkens de stukken heeft gedaan. Verweerster heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat appellante niet al datgene heeft gedaan wat in redelijkheid van haar mocht worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen. Dat appellante zich, naar zij stelt, heeft ingespannen buiten de op grond van het Reglement van haar gevergde inspanningsverplichting, doet aan het voorstaande niet af.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

27-536.