Uitspraak 200607085/1


Volledige tekst

200607085/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder ten behoeve van de reconstructie van de verlengde Coenderstraat-Parallelweg en de Phoenixstraat te Delft, hogere waarden vastgesteld op de voet van artikel 100a van de Wet geluidhinder voor 24 woningen aan de Parallelweg en 7 woningen aan de Spoorsingel te Delft.

Bij besluit van 16 augustus 2006, verzonden op 21 augustus 2006, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 20 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2007, waar [gemachtigde] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Delft, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, en ir. M.H. Bovy.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder, voor zover thans van belang, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel van de woning van appellanten aan de [locatie] te [plaats] een hogere waarde van 54 dB(A) vastgesteld.

2.2. Appellanten betogen dat de vaststelling van hogere waarden van invloed is op alle bestaande en nieuw te bouwen woningen in hun straat.

De Afdeling overweegt hierover dat het primaire besluit uit een reeks beschikkingen bestaat waarbij voor een aantal woningen een hogere grenswaarde wordt vastgesteld. Het belang van appellanten is uitsluitend rechtstreeks betrokken bij de voor hun eigen woning vastgestelde hogere grenswaarde. In het huidige geding kan daarom uitsluitend die grenswaarde aan de orde komen.

2.3. Appellanten betogen - zo begrijpt de Afdeling - dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid om via een andere verkeersafwikkeling een lagere geluidbelasting bij de woningen waarvoor de hogere waarden zijn vastgesteld te bereiken.

2.4. Verweerder heeft onderzocht welke invloed een andere verkeersafwikkeling heeft op de geluidbelasting op de woning van appellanten. Dit onderzoek is neergelegd in het rapport "Delft, bestemmingsplan spoorzone, effecten toestaan rechtsafverkeer van Zuidwal naar Westvest" van 23 februari 2006 en in aanvulling daarop een memo van het Adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting van 15 november 2006. Verweerder stelt dat uit dit onderzoek is gebleken dat de door appellanten bedoelde verkeersafwikkeling zou leiden tot een afname van de bij de woning van appellanten veroorzaakte geluidbelasting van 0,17 dB(A). Er is geen grond om aan de juistheid van deze stelling te twijfelen.

Ingevolge de bij de vaststelling van de hogere grenswaarden toe te passen afrondingsregels, zoals opgenomen in artikel 5 van het tot 1 januari 2007 geldende Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002, moet de waarde van het door berekening of door meting verkregen equivalente geluidniveau worden afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal.

Verweerder stelt dat óók als zou zijn uitgegaan van de door appellanten bedoelde verkeersafwikkeling, met een geringe verlaging van de berekende geluidbelasting als gevolg, vanwege deze afrondingsregel de vast te stellen hogere waarde 54 dB(A) zou zijn gebleven. Op basis van de hierboven genoemde stukken, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden op dit standpunt heeft kunnen stellen en voor de woning van appellanten een hogere waarde van 54 dB(A) heeft kunnen vaststellen. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2007

262-468.