Uitspraak 200607775/1


Volledige tekst

200607775/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Breda,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 06/1485 van de rechtbank Breda van 13 september 2006 in het geding tussen:

[wederpartij]],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2005 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) [wederpartij] en [echtgenote] € 7.000 ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 16 februari 2006 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] en [echtgenote] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 6 december 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2007, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. J.A.F. Koning, werkzaam bij de gemeente, en [echtgenote] van [wederpartij], bijgestaan door mr. W. Kattouw, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [wederpartij] is sinds 1985 eigenaar van het perceel met halfvrijstaande woning gelegen aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het woonperceel). Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd schade te lijden ten gevolge van - voor zover thans van belang - de ingevolge het bestemmingsplan "Heilaar-Steenakker, herziening 1998" geldende bedrijfsbestemming voor gronden ten noorden van het woonperceel, die ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Princenhage Noord 1966" voor agrarische doeleinden waren bestemd, en ten gevolge van de bij besluit van 30 juli 2002 krachtens artikel 19 van de WRO vastgestelde vrijstelling (hierna: de vrijstelling) met toepassing waarvan ten noorden van het woonperceel een woonwarenhuis met horecavoorziening, een parkeergarage en een reclamezuil zijn gerealiseerd.

2.3. De gemeenteraad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Johan van Oldenbarnevelt Stichting (hierna: JvOS). Deze heeft in haar advies (hierna: het JvOS-advies) voormelde bestemmingsplannen met elkaar en de vrijstelling met het bestemmingsplan "Heilaar-Steenakker, herziening 1998" vergeleken. Op grond daarvan heeft JvOS geconcludeerd dat [wederpartij] ten gevolge van de planologische mutaties zowel planologische nadelen als planologische voordelen ondervindt, waarbij de voordelen de nadelen niet geheel compenseren. JvOS heeft het resterende planologische nadeel getaxeerd op € 7.000,00 en geadviseerd [wederpartij] dit bedrag ter vergoeding van planschade toe te kennen. De gemeenteraad heeft dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
2.4. De rechtbank heeft overwogen, voor zover thans van belang, dat de gemeenteraad op grond van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) aan de eigenaar van de aan de woning van [wederpartij] gebouwde identieke halfvrijstaande woning [locatie 2] € 15.000,-- ter vergoeding van planschade ten gevolge van dezelfde planologische mutaties heeft toegekend. De rechtbank heeft geoordeeld - kort weergegeven en voor zover thans van belang - dat de gemeenteraad het verschil in waardedaling tussen de twee-onder-één-kap woningen [locatie 2] en [locatie 1] onvoldoende heeft gemotiveerd.

2.5. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het verschil in waardedaling tussen de woningen [locatie 2] en [locatie 1] valt te verklaren uit de verschillen tussen het JvOS-advies en het SAOZ-advies. Hij stelt dat in het JvOS-advies de nadelen en de voordelen van de planologische mutaties voor de waarde van de woning [locatie 1] juist zijn vermeld en dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, zodat hij zijn besluitvorming daarop mocht baseren. De rechtbank heeft volgens de gemeenteraad ten onrechte het beroep van [wederpartij] op het gelijkheidsbeginsel gehonoreerd.

2.6. Dit betoog slaagt niet. De Afdeling stelt vast dat de twee woningen onder één kap [locatie 2] en [locatie 1] door dezelfde planologische mutaties ten gevolge van dezelfde planologische besluiten in waarde zijn gedaald. In zoverre is sprake van gelijke gevallen.

Hoewel de gemeenteraad in beginsel een zorgvuldig tot stand gekomen advies van een deskundige over een verzoek om planschadevergoeding aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen, diende hij, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, het betreft de andere helft van een twee-onder-één-kap woning, uit het oogpunt van consistente besluitvorming ook betekenis toe te kennen aan het eerdere SAOZ-advies. Nu de gemeenteraad ervoor heeft gekozen verschillende adviseurs in te schakelen voor de beoordeling van de planschade van [locatie 1] en [locatie 2] , ligt het op zijn weg om verschillen in de taxatie van de waardevermindering van de woningen ten gevolge van dezelfde planologische mutaties door objectieve factoren te verklaren en aldus te motiveren dat deze grote verschillen in de toegekende planschadevergoedingen (van € 7.000,-- en € 15.000,--) (objectief) gerechtvaardigd zijn. De gemeenteraad is daar niet in geslaagd. Hij heeft de gerechtvaardigdheid van die verschillen in het geheel niet onderbouwd, maar volstaan met de stelling dat geen (rechts)regel het inschakelen van twee verschillende adviseurs verbiedt en dat het advies van de JvOS zorgvuldig tot stand is gekomen. De gemeenteraad verliest daarbij uit het oog dat niet gesteld of gebleken is dat aan het SAOZ-advies zodanige gebreken kleven dat daarop geen acht behoefde te worden geslagen. Het waardeverschil kan niet worden verklaard door de in het JvOS-advies vermelde planologische voordelen voor [wederpartij] waarop de gemeenteraad heeft gewezen. Ten eerste heeft de rechtbank met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat voor enkele van die voordelen een voldoende draagkrachtige motivering in de besluitvorming van de gemeenteraad ontbreekt. Voorts valt niet in te zien dat eventuele voordelen ten gevolge van de planologische mutaties zich niet zouden voordoen ten aanzien van de woning [locatie 2]. De gemeenteraad heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de SAOZ eventuele voordelen van de planologische mutaties niet bij de bepaling van de waardedaling van de woning [locatie 2] heeft betrokken. Voorts is nog van belang dat de SAOZ de schade, dat is de waardevermindering van de woning, heeft bepaald door de woning [locatie 2] te taxeren, terwijl JvOS de planologische voordelen heeft geschat, zodat, nog daargelaten of deze taxatiemethode voor het bepalen van de onderhavige schade juist is, in het geheel niet inzichtelijk is in hoeverre de (onderhouds)staat van de woning een factor is geweest, waaruit mogelijke taxatieverschillen verklaard zouden kunnen worden.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aanvallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd. De gemeenteraad dient met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.

2.8. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Breda tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Breda aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007

299-507.