Uitspraak 200608328/1


Volledige tekst

200608328/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/695 van de rechtbank Middelburg van 6 oktober 2006 in het geding tussen:

appellant

en

de burgemeester van Terneuzen.

1. Procesverloop

Bij brief van 5 december 2005 heeft de burgemeester van Terneuzen (hierna: de burgemeester) het verzoek van appellant om een gedoogd verkooppunt voor softdrugs te mogen openen afgewezen.

Bij besluit van 4 mei 2006 heeft de burgemeester het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 6 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 januari 2007 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2007, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door E.J. van der Hooft, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.

Overwegingen

2.1. Appellant komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester zijn bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij betoogt, samengevat weergegeven, dat het handelen van de burgemeester op onderdelen in strijd was met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts stelt appellant dat hij verstoken blijft van adequate rechtsbescherming, nu de burgemeester en de rechtbank zijn bezwaar niet inhoudelijk hebben beoordeeld.

2.2. Op grond van het gemeentelijk gedoogbeleid worden in de kern Terneuzen twee verkooppunten van softdrugs gedoogd. Appellant heeft de burgemeester verzocht om, in afwijking van dit beleid, een derde gedoogd verkooppunt van softdrugs te mogen openen in Terneuzen.

Gelet hierop dient de door de burgemeester op 5 december 2005 gedane mededeling dat niet aan dit verzoek zal worden voldaan, naar het oordeel van de Afdeling te worden opgevat als een weigering om in afwijking van het gemeentelijk gedoogbeleid een gedoogbeschikking te verlenen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 juni 2003 in zaak no. 200205079/1, kan een dergelijke weigering behoudens bijzondere omstandigheden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Van bijzondere omstandigheden is onder meer sprake, indien er zeer klemmende, concrete gronden zijn voor het aannemen van een rechtsplicht tot gedogen. In het beroep van appellant op het motiveringsbeginsel en de beginselen van zorgvuldig overheidsbestuur en zorgvuldige belangenafweging, alsmede zijn mening over het ontbreken van adequate rechtsbescherming, kan geen bijzondere omstandigheid als vorenbedoeld worden gezien. Het betoog van appellant faalt derhalve.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007

369-546.