Uitspraak 200607274/1


Volledige tekst

200607274/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/1236, 05/1237, 05/1238, 05/1240, 05/1241, 05/1242, 05/1243, 05/1244, 05/1245, 05/1246, 05/1248, 05/1249, 05/1251, 05/1252 en 05/1253 van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

de Minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 1 november 2004 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) verzoeken van appellanten om wijziging van hun geslachtsnaam [1] in [geslachtsnaam 2] buiten behandeling gesteld.

Bij besluiten van 28 januari 2005 heeft de minister de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 augustus 2006, verzonden op 4 september2006, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 27 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 22 december 2006 heeft de minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], de laatste advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.S. Tenge, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.

Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden, waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de krachtens die laatste bepaling vastgestelde Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling (Besluit van 9 december 1969, Stb. 544, hierna: de Regelen), zoals die luidden ten tijde van belang, wordt een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam of tot vaststelling van de geslachtsnaam of voornamen van een persoon door hem of zijn wettelijke vertegenwoordiger gedaan bij een tot de Koning gericht verzoekschrift.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, bedraagt het in artikel 7, vijfde lid, van Boek 1 van het BW bedoelde recht € 226,89 met dien verstande dat, indien het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam meer dan één persoon betreft, het bedrag slechts eenmaal is verschuldigd.

2.2. Bij verzoekschrift van 7 oktober 2003 hebben appellanten, mede namens vijf minderjarige kinderen, die allen stellen afstammelingen te zijn van [stamvader], in één geschrift om wijziging van de geslachtsnaam [1] in [geslachtsnaam 2] verzocht. Het verzoek van een van de verzoekers is ingewilligd, nadat het ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regelen verschuldigde recht was voldaan. De besluiten van 1 november 2004 zijn genomen, omdat ter zake van de desbetreffende verzoekers geen recht is voldaan.

2.3. Appellanten klagen dat de rechtbank, door te overwegen dat artikel 3, eerste lid, van de Regelen, zo moet worden begrepen, dat slechts in geval van een verzoek van een wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen en eventueel voor zichzelf, een verzoek is gedaan dat meer dan één persoon betreft, ter zake waarvan slechts eenmaal recht verschuldigd is, heeft miskend dat in de bepaling zelf geen beperking tot minderjarige kinderen is opgenomen en uit de tekst daarvan volgt dat ook in een geval, als het onderhavige, waarbij verschillende meerderjarige personen gezamenlijk één verzoekschrift indienen, slechts eenmaal recht is verschuldigd.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 3, eerste lid, van de Regelen niet zonder meer valt af te leiden, wat onder de daarin gebruikte term 'het verzoek' moet worden verstaan. Wat de regelgever met deze term heeft bedoeld, heeft zij evenzeer met juistheid afgeleid uit de in de besluiten van 1 november 2004 ook aangehaalde passage uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek (kamerstukken 1982-1983, 17 698, nr. 3, p. 3): "De heffing zal per verzoek plaatsvinden, zodat voor naamswijziging van twee of meer personen die tot elkaar in de relatie van ouders en kinderen staan of voor kinderen uit één gezin, slechts eenmaal het verschuldigde bedrag dient te worden voldaan." Zij heeft met recht overwogen dat de minister de term 'kinderen' terecht heeft uitgelegd als 'minderjarigen'. Dit komt overeen met het Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels voor geslachtsnaamswijziging, ingevolge hetwelk slechts meerderjarigen zelfstandig een verzoek daartoe kunnen indienen.

De conclusie is dat het betoog faalt.

2.3.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007

306-440.